2007 - 76 (5)

Volume 76 (2007), nr. 5

76 (5) 369-372

Titel: 
Risicoanalyse in de Diergeneeskunde
Auteur(s): 
J. DEWULF
Samenvatting: 
Meer en meer wordt de methodologie van risicoanalyse toegepast in de diergeneeskunde en de veterinairevolksgezondheid. Risicoanalyse wordt gebruikt om beslissingen over complexe biologische systemen,met als doel de risico’s voor mens en/of dier te beheersen, te ondersteunen en het beslissingsproces te objectiveren.In de risicoanalyse wordt gebruik gemaakt van een welomschreven methodologie waarbij ineerste instantie het gevaar en de mogelijke dragers ervan worden geïdentificeerd en een welomschrevenrisicovraag wordt vooropgesteld. Vervolgens wordt het volledige productieproces beschreven en wordt eeninschatting gemaakt van de kans dat iets zou misgaan en ook de consequenties daarvan. Op basis van dezeinformatie worden vervolgens maatregelen opgesteld die moeten toelaten om het risico te beheersen. Entenslotte is er aandacht voor de communicatie omtrent het risico en de maatregelen die genomen moetenworden met alle betrokken partijen.
Volledige tekst: 
pp 369-372
Permanente vorming

76 (5) 359-368

Titel: 
Validiteit van de Maatschappelijk Aanvaardbaar Gedrag (MAG)-test als meetinstrument voor de mate van agressie bij honden ten opzichte van onbekenden
Auteur(s): 
J. PLANTA, R. DE MEESTER
Samenvatting: 
Sinds enkele jaren zijn agressieve honden een reden voor bezorgdheid bij overheden en hondenfokverenigingen.Om de neiging tot agressie bij honden te kunnen inschatten, werd in 1997 een agressietest ontworpen.Deze test bestond uit 43 subtests, moest in een binnenruimte worden afgenomen en nam ongeveer 45 minutenper hond in beslag. Omdat het onmogelijk bleek deze test te doen bij een grote populatie honden, heeft de Raadvan Beheer, de Nederlandse kynologische vereniging, aan de eerste auteur gevraagd een kortere versie van dezetest te ontwikkelen die bij voorkeur buiten zou kunnen afgenomen worden. Deze test, de MAG (MaatschappelijkAanvaardbaar Gedrag)-test, bestaat uit slechts 16 subtests en wordt buiten afgenomen. De definitie van agressiefbijten in de test omvat niet alleen het agressief bijten en snappen, maar ook het agressief uitvallen door dehond met de bedoeling te bijten maar waarbij de hond door de lengte van de leiband belet wordt dit te doen. Indit artikel wordt de validiteit van de test voor het agressief bijten onderzocht uitgaande van de analyse van degegevens van 330 honden. Daarvoor werd een vergelijking gemaakt tussen het resultaat van de test en het agressiefbijtgedrag van de honden dat ze vóór het uitvoeren van de test vertoonden, zoals werd meegedeeld door deeigenaars en bevestigd door gedragsconsultants. De overeenkomst tussen de bijtgeschiedenis van de hond en hettestresultaat is 82%, als er geen enkele agressieve beet in de test wordt aanvaard. Wanneer het agressief bijten inmaximum één van 8 specifieke subtests wordt toegestaan, dan stijgt de overeenstemming tot 88% en vertonen 18van de 27 valsnegatieve honden (28,7%) enkel territoriale agressie in hun bijtgeschiedenis. In een tweede fasewerd de voorspelbaarheid van agressief bijtgedrag tijdens de test berekend door het resultaat van 220 honden tevergelijken met hun bijtgedrag gedurende een periode van minstens één jaar na de test, zoals door de eigenaarswerd meegedeeld. Deze voorspelbaarheid bedraagt 81%. De test wordt geacht om op een statistisch significantemanier het optreden van het toekomstig agressief bijten van onbekenden door honden in een niet-territoriale contextte voorspellen gedurende het eerstvolgende jaar na het uitvoeren van de test. Het bestaan van valsnegatieveresultaten betekent dat de veronderstelling dat een hond die geslaagd is voor de test, later nooit zal bijten nietcorrect is, vermits agressie vaak zeer contextgebonden is. De waarde van een individuele test kan het best wordengezien als een aanvulling op andere evaluatiemethoden, zoals een gedragsconsult en een risico-evaluatie. Verderonderzoek is nodig om het individuele resultaat van de hond te vergelijken met zijn gedrag tijdens een langereperiode. Ook het gebruik van de test als hulpmiddel in fokprogramma’s moet verder onderzocht worden.
Volledige tekst: 
pp 359-368
Voor de praktijk

76 (5) 355-358

Titel: 
Eerste geval van raaigraskramp bij paarden in Belgie
Auteur(s): 
H. NOLLET, K. VANSCHANDEVIJL, L. LEFERE, P. DEPREZ
Samenvatting: 
In deze casus wordt het eerste bevestigde geval van raaigraskramp bij paarden op een manege in Belgiëbeschreven. Eind februari 2007 vertoonden een dertigtal paarden variabele neurologische symptomen,waaronder een schrikachtig gedrag, spierfasciculaties, hypermetrie en ataxie. Op basis van de klinischesymptomen, de anamnese waaruit bleek dat ze sinds een aantal dagen geïmporteerd raaigrashooi uitFrankrijk kregen, en op basis van het aantonen van een hoog lolitremgehalte in het hooi kon de diagnosevan raaigraskramp gesteld worden. Niettegenstaande de hoge morbiditeit is geen enkel dier gestorven: nahet verwijderen van het raaigrashooi uit het rantsoen herstelden alle dieren in de loop van enkele dagen.
Volledige tekst: 
pp 355-358
Casuïstiek(en)

76 (5) 352-354

Titel: 
Isolatie van Listeria monocytogenes uit de galblaas van een hond met leverinsufficiëntie
Auteur(s): 
M. MARIEN, A. DECOSTERE, H. WERBROUCK, E. VAN COILLIE, D. PAEPE, H. MOYAERT, F. PASMANS, S. DAMINET, F. HAESEBROUCK
Samenvatting: 
Listeria monocytogenes kan ziekte en sterfte veroorzaken bij de mens en verschillende diersoorten. Listeriosekomt echter zelden voor bij honden. In deze casuïstiek werd een reincultuur van L. monocytogenes geïsoleerduit de galblaas van een hond met leverinsufficiëntie. Het dier leed aan auto-immuungemedieerde polyartritiswaarvoor het gedurende meerdere maanden behandeld werd met prednisolone. In het L. monocytogenes-isolaatwerden via PCR de virulentiegenen inlA, inlB, hly, actA, sigB en prfA aangetoond en het isolaat bracht een functioneelinternaline tot expressie. De persistentie van L. monocytogenes in de galblaas van gezelschapsdieren kaneen gezondheidsrisico inhouden voor de mens.
Volledige tekst: 
pp 352-354
Casuïstiek(en)

76 (5) 345-351

Titel: 
Ichthyosis bij het Witrood rundveeras van Oost-Vlaanderen
Auteur(s): 
P. CORNILLIE, S. COOLS, L. VANDAELE, A. DE KRUIF, P. SIMOENS
Samenvatting: 
Drie pasgeboren Oost-Vlaams Witrode kalveren met een gegeneraliseerde huidaandoening gekenmerkt doorde aanwezigheid van dikke en stugge hoornplaten, van elkaar gescheiden door diepe roodgekleurde kloven,werden aangeboden voor lijkschouwing. Het minst erg aangetaste kalf had nog een normaal haarkleed, terwijlde beide andere kalveren bijna haarloos waren en verder eveneens eclabium, ectropion en microtia vertoonden.Voortgaande op deze bevindingen werd de diagnose van ichthyosis fetalis bovis gesteld. Het histologische aspectvan de huidstalen verkregen na euthanasie, was dat van een buitensporige orthokeratotische hyperkeratose van hetstratum corneum. Recentelijk werd aangetoond dat bij harlekijn ichthyosis, een menselijke variant van de ziektedie sterke gelijkenissen vertoont met ichthyosis fetalis bij het rund, een monofactoriële autosomaal recessievegenmutatie de oorzaak is van deze aandoening door een verstoring van het vettransport ter hoogte van de keratinocytenteweeg te brengen. De stamboekgegevens van deze kalveren werden aangevuld met stamboekgegevensvan drie andere kalveren van hetzelfde ras met dezelfde aandoening. De gezamenlijke gegevens suggereren eveneenseen autosomaal recessieve overerving van ichthyosis fetalis bovis en resulteerden bovendien in de identificatievan drie Oost-Vlaamse dekstieren die drager zijn van de afwijking. Aangezien voor deze letale aandoeningmomenteel geen enkele remedie voorhanden is, kan de incidentie van ichthyosis binnen dit ras enkel mits eendoordacht fokbeleid tot een minimum herleid worden.
Volledige tekst: 
pp 345-351
Casuïstiek(en)

76 (5) 337-344

Titel: 
Oorzaken van abortus bij zeugen
Auteur(s): 
D. MAES, A. VAN SOOM, F. HAESEBROUCK, H. NAUWYNCK, A. DE KRUIF
Samenvatting: 
Abortus bij zeugen of het verlies van de foeti tussen dag 35 en 109 van de dracht leidt tot een groot financieelverlies. Op een normaal functionerend varkensbedrijf mag op jaarbasis niet meer dan 4% van de aanwezigezeugen verwerpen. Indien dit percentage wordt overschreden, moet er naar een oorzaak gezocht worden.Zowel niet-infectieuze als infectieuze oorzaken kunnen aanleiding geven tot abortus. Niet-infectieuzefactoren die het risico op verwerpen verhogen, zijn ondermeer een afwijkende omgevingstemperatuur,de nazomer, toxische stoffen, een sterk afwijkende conditie en allerlei stressfactoren. Van de infectieuzeagentia zijn vooral infecties met virussen en bacteriën belangrijk. Infectieuze oorzaken kunnen pas wordenaangepakt na het stellen van een etiologische diagnose. In praktijkomstandigheden is dit echter nieteenvoudig en aanvullend laboratoriumonderzoek verloopt dikwijls negatief. Sommige infecties kunnenworden bestreden door een goed vaccinatieschema (Aujeszky, vlekziekte, parvovirus, influenza, PRRS),andere dienen vooral via hygiëne en bioveiligheidsmaatregelen te worden voorkomen (leptospirose, EMC).Wat de precieze oorzaak ook is, de bedrijfsvoering en de deskundigheid van de varkenshouder zijn steedszeer belangrijk, zowel om problemen te voorkomen, als om ze samen met de dierenarts snel op te lossenof te voorkomen.
Volledige tekst: 
pp 337-344
Overzichtsartikel(en)

76 (5) 331-336

Titel: 
Biofilms: betekenis voor de behandeling en bestrijding van bacteriële infecties bij huisdieren
Auteur(s): 
F. HAESEBROUCK, F. VAN IMMERSEEL, K. HERMANS, A. MARTEL, R. DUCATELLE, F. PASMANS
Samenvatting: 
In de natuur kunnen bacteriën niet enkel voorkomen onder een vrije of planktonische vorm maar ookonder een sessiele vorm. Veel bacteriën produceren tijdens hun sessiele stadium biofilms. Biofilms bestaanuit een gestructureerde gemeenschap van micro-organismen die vastgehecht zijn aan een inert of levendoppervlak en ingesloten zijn in slijm dat ze zelf produceren. Bacteriële biofilms zijn verantwoordelijk vooreen groot gamma van vooral chronische infecties bij mensen. Bij dieren werd hierover minder onderzoekuitgevoerd. Toch kan aangenomen worden dat ze ook bij dieren kunnen betrokken zijn bij tal van aandoeningen,waaronder pneumonie, leverabcessen, osteomyelitis, valvulaire endocarditis, enteritis, peritonitis,wondinfecties, katheterinfecties, otitis en mastitis. Bacteriën in een biofilm kunnen andere eigenschappentot expressie brengen dan planktonische bacteriën. Ze kunnen meestal moeilijker opgeruimd worden doorhet afweersysteem van de gastheer en zijn vaak ook minder gevoelig voor antimicrobiële middelen. Opdie manier zijn ze verantwoordelijk voor chronische, moeilijk behandelbare infecties. Nader onderzoeknaar de omstandigheden waarbij bacteriën biofilms vormen in dieren en hoe men dit kan tegengaan, isaangewezen.
Volledige tekst: 
pp 31-336
Overzichtsartikel(en)

76 (5) 322-330

Titel: 
Portosystemische shunts bij honden en katten: beeldvorming van portosystemische shunts bij kleine huisdieren – echografie, nucleaire scintigrafie, computertomografie, magnetische resonantie
Auteur(s): 
H. HAERS, D. PAEPE, K. VERMOTE, J.H. SAUNDERS, S. DAMINET, M. RISSELADA
Samenvatting: 
Aangezien de klinische symptomen en laboratoriumbevindingen niet specifiek zijn, zijn beeldvormingstechnieken,zoals portografie, echografie, nucleaire scintigrafie, computertomografie (CT), of magnetische resonantie(MR), noodzakelijk om een definitieve diagnose te bekomen van portosystemische shunts (PSS’s). Nucleairescintigrafie is de gouden standaard voor de detectie van PSS’s maar is niet nuttig om het onderscheid te makentussen de verschillende shunttypen. Omwille van de hoge sensitiviteit, hoewel invasief zijnde, werd portografiebeschouwd als de gouden standaard voor de differentiatie van PSS’s. De recente ontwikkeling van een standaardprotocolvoor echografie en het routinematig gebruik van dopplertechnieken resulteerden in dezelfde sensitiviteitals bij portografie. Met het bijkomend voordeel dat ze snel en niet-invasief is, wordt tegenwoordig meer echografieuitgevoerd. Echografie kan beschouwd worden als een “nieuwe” gouden standaard, afhankelijk van de ervaringvan de radioloog. Computertomografie en MR geven gedetailleerde anatomische informatie. In dit vierdedeel over portosystemische shunts bij honden en katten wordt een uitvoerig overzicht gegeven van de literatuurover echografie en nucleaire scintigrafie. Tot slot worden de CT- en MRI-technieken kort besproken.
Volledige tekst: 
pp 322-330
Thema

76 (5) 315-321

Titel: 
Portosystemische shunts bij honden en katten: beeldvorming van portosystemische shunts bij kleine huisdieren – hepatische vasculaire anatomie, shuntmorfologie, radiografie
Auteur(s): 
H. HAERS, D. PAEPE, K. VERMOTE, J.H. SAUNDERS, S. DAMINET, M. RISSELADA
Samenvatting: 
Portosystemische shunts (PSS’s) zijn abnormale vasculaire verbindingen tussen de vena porta of zijn vertakkingenen de systemische veneuze circulatie. Via het signalement, de anamnese, de klinische symptomen en delaboratoriumbevindingen kan een waarschijnlijkheidsdiagnose gesteld worden. Beeldvormingstechnieken, zoalsportografie, echografie, nucleaire scintigrafie, computertomografie (CT), of magnetische resonantie (MR), zijnechter noodzakelijk om een definitieve diagnose te bekomen. Nucleaire scintigrafie is de gouden standaard voorde detectie van PSS’s, maar is niet nuttig om het onderscheid te maken tussen de verschillende shunttypen. Omwillevan de hoge sensitiviteit werd portografie lange tijd beschouwd als de gouden standaard voor de differentiatievan PSS’s, alhoewel het een invasieve techniek is. De recente ontwikkeling van een standaardprotocol voorechografie en het routinematig gebruik van dopplertechnieken resulteerden in dezelfde sensitiviteit als die bijportografie. Echografie heeft als voordeel dat het snel en niet-invasief is; tegenwoordig wordt ze meer en meeruitgevoerd. Echografie kan beschouwd worden als een “nieuwe” gouden standaard, afhankelijk van de ervaringvan de radioloog. Computertomografie en MR geven gedetailleerde anatomische informatie. In dit derde deelover portosystemische shunts bij honden en katten worden de verschillende shunttypen en hun diagnosestellingmet behulp van portografie beschreven.
Volledige tekst: 
pp 315-321
Thema