2007 - 76 (4)

Volume 76 (2007), nr. 4

76 (4) 300-305

Titel: 
Gevoeligheid van Belgische Mycoplasma hyopneumoniae-isolaten voor antimicrobiële middelen
Auteur(s): 
D. MAES, J. VICCA, T. STAKENBORG, P. BUTAYE, A. DE KRUIF, F. HAESEBROUCK
Samenvatting: 
Van 21 Mycoplasma hyopneumoniae-isolaten die in België verzameld werden tussen 2000 en 2002, werd degevoeligheid bepaald voor 12 antimicrobiële middelen die frequent worden gebruikt in de varkenshouderij.Hierbij werd gebruik gemaakt van een microdilutietechniek. Verworven resistentie tegen spectinomycine,oxytetracycline, doxycycline, gentamicine, florfenicol en tiamuline werd niet waargenomen. Eén isolaatwas zowel resistent tegen lincomycine als tegen tilmicosine en tylosine, maar gevoelig voor alle andere getesteantimicrobiële middelen. De minimale inhibitorische concentratie (MIC)-waarden van flumequine waren> 16 μg/ml voor 5 isolaten, terwijl de MIC50 2 μg/ml bedroeg. De MIC-waarden voor enrofloxacine waren≥ 0,5 μg/ml voor deze 5 isolaten, terwijl de MIC50 0,06 μg/ml bedroeg. Dit is de eerste studie die verworvenresistentie aantoont tegen macroliden, lincosamiden en fluoroquinonolen bij M. hyopneumoniae.
Volledige tekst: 
pp 300-305
Origine(e)l(e) artikel(en)

76 (4) 293-299

Titel: 
Effect van altrenogesttoediening na het spenen aan primipare zeugen
Auteur(s): 
N. EVERAERT, C. VANDERHAEGHE, B. MATEUSEN, J. DEWULF, A. VAN SOOM, A. DE KRUIF, D. MAES
Samenvatting: 
Een aanzienlijk gewichtsverlies en de uitputting van vetreserves gedurende de eerste lactatie zijn een oorzaakvan verminderde vruchtbaarheid bij primipare zeugen. In deze studie, uitgevoerd op drie commerciële varkensbedrijven,werd nagegaan of het drie dagen vroeger spenen samen met de toediening van altrenogest effectief wasom de vruchtbaarheid (interval van het spenen – de bronst, het drachtigheidspercentage na de eerste inseminatie,de totale worpgrootte en het aantal levend geboren biggen in de tweede worp) en de conditie te verbeteren. Op detwee bedrijven met het “second litter syndrome” werd een niet-significante verbetering van de worpgrootte metgemiddeld 1,9 extra biggen in de tweede worp vastgesteld. Gedurende de behandelingsperiode kwamen de behandeldezeugen gemiddeld 1,4 mm spekdikte bij terwijl de controlezeugen 0,4 mm verloren. We kunnen besluitendat de behandeling nuttig is om een betere conditie van de zeugen te bereiken op het moment van inseminatieen dat het middels die behandeling mogelijk zou zijn de tweede worpgrootte op bedrijven met het “second littersyndrome” te verbeteren.
Volledige tekst: 
pp 293-299
Origine(e)l(e) artikel(en)

76 (4) 283-292

Titel: 
In vitro productie van runderembryo’s: een stand van zaken 10 jaar na de eerste OPU/IVP-kalveren in België
Auteur(s): 
I.G.F. GOOVAERTS, J.L.M.R. LEROY, J.S. MERTON, A. VAN SOOM, P.E.J. BOLS
Samenvatting: 
Ietsmeer dan een decenniumgeleden werden in België de eerste kalveren geboren na transfer van in vitrogeproduceerde embryo’s, gekweektmet eicellen die bij levende donoren via transvaginaleweg en onder echografischecontrole werden geaspireerd (ovum pick-up/in vitro productie, OPU/IVP). Hoewel deze techniek haar voordelenzeker heeft bewezen, wordt zij in België nagenoeg niet commercieel toegepast, terwijl er daarentegen welroutinematig embryo’s in vitro worden gekweekt voorwetenschappelijke doeleinden. In bepaalde delen van dewereld,metAzië enZuid-Amerika als koplopers,worden echter steedsmeer kalveren geboren na het overplantenvan in vitro embryo’s.Naast dezemogelijk commerciële voordelen heeft het kweken van proefbuisembryo’sin de loop der jarenwaardevollewetenschappelijke informatie opgeleverd over processen, zoals eicelmaturatie,de bevruchting van eicellen en de fysiologie van de eerste embryonale delingsstadia en over factoren die een invloedhebben op de eicel- en embryokwaliteit.Indit artikelwordt eenkort overzicht gegevenvan de evolutie van de geassisteerde voortplantingstechniekenbijhet rund.Vervolgenswordt ingegaanopde voor- ennadelenendemogelijke opbrengst ervan.Ditwordt geïllustreerdaan de hand van gegevens van over gans dewereld, zodat de lezereen duidelijk beeld krijgt van de internationaleimplementatie van de geassisteerde voortplantingstechnieken bij het rund.Tenslottewordt kort ingegaanop de mogelijkheden van OPU/IVP in het kader van wetenschappelijk onderzoek.
Volledige tekst: 
pp 283-292
Overzichtsartikel(en)

76 (4) 272-282

Titel: 
Mastitis bij melkvee veroorzaakt door coliformen, met nadruk op Klebsiella spp.
Auteur(s): 
H. VAN LOO, S. DE VLIEGHER, S. PIEPERS, P. PASSCHYN, A. DE KRUIF, G. OPSOMER
Samenvatting: 
Coliforme bacteriën zijn vaak verantwoordelijk voor acute tot zelfs hyperacute mastitiden bij melkvee. Tegenwoordigwordt echtermeer enmeermelding gemaakt van coliforme uieronstekingenmet een persisterend karakter.VaakwordenKlebsiella spp. aangewezenals verwekkers vandezechronische intramammaire infecties.Aangezien coliformen in het algemeenmassaal aanwezig zijn in de omgeving van de koe, is het in het kadervan de preventie van coliformemastitiden van primordiaal belang een propere en goed geventileerde omgevingvoor de dieren te creëren.Op diemanierwordt de infectiedruk ter hoogte van het slotgat tot eenminimumbeperkt.Hierbij kan vermeldworden dat het voorkomen vanKlebsiella spp. vaak geassocieerdwordtmet de aanwezigheidvan gecontamineerd zaagsel in de ligboxen.Daarenboven is het vanuit preventief oogpunt belangrijk dat de dieren voldoendeweerstand kunnen bieden aanallerhande infecties, inclusief uierontstekingen. Het voederen van een uitgebalanceerd rantsoen, aangepast aan deleeftijd,hetlactatiestadiumendeindividueleproductieiseencrucialestapinhetstrevennaareenoptimaleafweer.
Volledige tekst: 
pp 272-282
Overzichtsartikel(en)

76 (4) 262-271

Titel: 
Complicaties ten gevolge van tandextracties bij het paard, gezelschapsdieren en de mens
Auteur(s): 
L. VLAMINCK, L. VERHAERT, M. STEENHAUT, F. GASTHUYS
Samenvatting: 
Zowel bij de mens als bij de verschillende diersoorten die frequent gezien worden in de diergeneeskundigepraktijk, zoals honden en katten, konijnen, knaagdieren en paarden, kunnen tijdens of na afloop van het uitvoerenvan een tandextractie tal van complicaties ontstaan. De ervaring van de practicus evenals het al of niet ter beschikkingstaan van een gespecialiseerd instrumentarium bepalen in sterke mate de complicaties die men peroperatiefkan verwachten. De meest voorkomende van deze problemen zijn het breken van de tand tijdens de extractie enhet beschadigen van omliggende weefsels, zoals naburige tanden, weke delen of het omgevende botweefsel. Hetoptreden van postoperatieve problemen is voornamelijk te wijten aan het zich ontwikkelen of blijven bestaanvan een infectie in of rond de extractiewonde. Het ontwikkelen van een kaakfractuur, parese/paralyse van lokalezenuwen, alsook het verspreiden van infectie naar andere delen van het lichaam zijn eerder zelden voorkomendepostoperatieve complicaties. Bij konijnen, knaagdieren en paarden kan het verlies van een gebitselement aanleidinggeven tot slijtagestoornissen omdat hun tanden continu doorgroeien.
pp 262-271
Thema

76 (4) 249-261

Titel: 
Extractietechnieken bij het paard, gezelschapsdieren en de mens
Auteur(s): 
L. VLAMINCK, L. VERHAERT, M. STEENHAUT, F. GASTHUYS
Samenvatting: 
Om tanden te verwijderen bij die diersoorten die regelmatig de dierenartsenpraktijk betreden, beschikken weover verschillende extractietechnieken. Veel van deze technieken zijn ontleend aan de humane tandheelkunde terwijlandere methoden specifiek ontwikkeld werden voor een bepaalde diersoort. Algemeen gezien kunnen weeen onderscheid maken tussen eenvoudige of gesloten extracties en chirurgische extracties. Het eerste type wordtuitgevoerd via de mond terwijl bij het tweede type de zieke tand zowel via de mond als van buiten de mond kanverwijderd worden. In dit artikel worden de huidige trends overlopen op het vlak van tandextracties bij het paard,de hond en de kat, alsook bij konijnen en knaagdieren en plaatst deze tegenover de gangbare technieken die gebruiktworden in de humane tandheelkunde.
Volledige tekst: 
pp 249-261
Thema

76 (4) 241-248

Titel: 
Portosystemische shunts bij honden en katten: laboratoriumdiagnose van congenitale portosystemische shunts
Auteur(s): 
D. PAEPE, H. HAERS, K. VERMOTE, J. SAUNDERS, M. RISSELADA, S. DAMINET
Samenvatting: 
De meest frequente laboafwijkingen bij patiënten met een congenitale portosystemische shunt (CPSS) zijnmicrocytose, hypoglykemie, hypoalbuminemie, hypoproteïnemie, verhoogde leverenzymactiviteit, gedaalde ureumwaardeen uraat kristallurie. De microcytose is vermoedelijk het gevolg van een abnormaal ijzertransport.De hypoglykemie, hypoalbuminemie, hypoproteïnemie en gedaalde ureum zijn deels te wijten aan een gedaaldesynthesecapaciteit door de lever. Verlengde stollingstijden treden ook frequent op. Een waarschijnlijkheidsdiagnosevan een CPSS kan gemaakt worden op basis van het signalement, de anamnese, de klinische symptomen, debloedafwijkingen en abnormale leverfunctietesten, zoals de concentratie van galzuren en ammoniak. Tegenwoordigis de bepaling van pre- en postprandiale galzuurconcentraties de meest uitgevoerde leverfunctietest omwille vande goede sensitiviteit en het groter gemak vergeleken met de bepaling van ammoniakconcentraties. De bevestigingvan de diagnose van een CPSS is alleen mogelijk door de visualisatie van de aanwezige shunt via medische beeldvormingof tijdens chirurgie.
Volledige tekst: 
pp 241-248
Thema

76 (4) 234-241

Titel: 
Portosystemische shunts bij honden en katten: definitie, epidemiologie en klinische symptomen van congenitale portosystemische shunts
Auteur(s): 
D. PAEPE, H. HAERS, K. VERMOTE, J. SAUNDERS, M. RISSELADA, S. DAMINET
Samenvatting: 
Congenitale portosystemische shunts (CPSS) zijn hepatische bloedvatafwijkingen die bij elk honden- of kattenraskunnen voorkomen. Extrahepatische CPSS komen vooral voor bij kleine honden en katten, terwijl intrahepatischeCPSS vooral grote hondenrassen aantasten. Voor sommige hondenrassen is een erfelijke basis vastgesteld.Aangetaste dieren worden meestal op jonge leeftijd aangeboden met variërende neurologische, gastro-intestinale,urinaire of andere klachten. Symptomen te wijten aan hepatische encefalopathie nemen dikwijls de overhand. Depathogenese van dit syndroom is tot nu toe nog niet volledig gekend en is vermoedelijk multifactorieel. De onderliggendeoorzaak is vermoedelijk de invloed op de hersenen van één of meerdere toxinen die normaal geziendoor de lever ontgiftigd zouden moeten worden. Katten met CPSS vertonen zeer vaak ptyalisme.
Volledige tekst: 
pp 234-241
Thema