2009 - 78 (1)

Volume 78 (2009), nr. 1

78 (1) 56-61

Titel: 
Boosaardige catarraal koorts, een wolf in schaapskleren
Auteur(s): 
B. PARDON, H. NOLLET, S. MAES, P. DEPREZ
Samenvatting: 
De laatste jaren wordt in verschillende Europese landen een stijgende incidentie van boosaardige catarraalkoorts (BCK) bij runderen gemeld. De ziekte werd vroeger gekenmerkt door een lage morbiditeit en eenhoge mortaliteit, maar tegenwoordig worden ook uitbraken met hoge morbiditeit en mortaliteit beschrevenin diverse Europese landen, waaronder ook België en Nederland. Deze evolutie maakt van BCK een aandoeningmet mogelijk grote financiële gevolgen voor de veehouder.In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de huidige kennis van BCK met bijzondere aandacht voorde epidemiologie, de diagnostiek en de preventie van de ziekte.
Volledige tekst: 
pp 56-61
Permanente vorming

78 (1) 53-55

Titel: 
Tolerability of pimobendan in the ferret (Mustela putorius furo)
Auteur(s): 
K. HERMANS, T. GEERTS, K. CAUWERTS, M. T. S. SALHEEN, K. BAERT
Samenvatting: 
Pimobendan, an inodilator, is often recommended for the treatment of dilated cardiomyopathy(DCM) in dogs. DCM is also quite often seen with ferrets, but little is known about the effects of pimobendanon this animal. In the present tolerability study, three groups of five ferrets were used.Over a period of eight weeks, the first test group received a placebo twice daily, the second groupreceived a dosage of 0.5 mg/kg pimobendan (Vetmedin®, Boehringer Ingelheim, Brussels, Belgium)twice daily, and the third group received a dosage of 1.5 mg/kg twice daily. All the ferrets remainedclinically healthy throughout the experiment. Monitoring of the blood values showed a tendency towardsincreasing gamma glutamyltranspeptidase values. Except for some practical problems due tothe taste of the product, no major objections were seen in this study for the use of pimobendan inferrets. Further research is required to confirm this conclusion.
Volledige tekst: 
pp 53-55
Kort

78 (1) 49-52

Titel: 
Mastcelleukemie bij een hond
Auteur(s): 
H. DE BOSSCHERE, S. DELOOSE
Samenvatting: 
Cutane mastceltumoren komen vaak voor bij de hond. Bij mastcelleukemie en systemische mastocytosebevindt zich een groot aantal tumorale mastcellen in het perifeer bloed. Bij deze gevallen zijn de lever, demilt en het beenmerg vaak geïnfiltreerd met mastcellen. Mastcelleukemie ontstaat in het beenmerg enwordt gekenmerkt door een diffuse infiltratie van het beenmerg met mastcellen. In deze casereport wordende resultaten beschreven van de hematologie, biochemie, autopsie, histopathologie en immunohistochemievan een 14 jaar oude Jack Russell terriër reu met mastcelleukemie zonder cutane mastocytoma’s.
Volledige tekst: 
pp 49-52
Casuïstiek(en)

78 (1) 44-48

Titel: 
Enterococcus cecorum osteomyelitis en arthritis bij vleeskuikens
Auteur(s): 
P. DE HERDT, P. DEFOORT, J. VAN STEELANT, H. SWAM, L. TANGHE, S. VAN GOETHEM, M. VANROBAEYS
Samenvatting: 
Sinds december 2006 worden Enterococcus cecorum infecties met een klinisch verloop in toenemende matewaargenomen bij Belgische vleeskuikens. In dit artikel worden de kenmerken van de ziekte aan de hand van de observatiesop 10 verschillende pluimveebedrijven besproken. Aangetaste kuikens vertoonden steeds tekenen van verlammingen manken. De symptomen begonnen meestal binnen de eerste twee levensweken en resulteerden in eenverhoogde sterfte tot 7% vanaf dag 21-32. Hanen waren significant meer aangetast dan hennen. Steeds werden osteomyelitisvan de caudale thoracale wervels met een compressie van het ruggenmerg en/of artritis van het hakgewrichtaangetroffen. E. cecorum kon altijd uit deze letsels geïsoleerd worden. Op 9 van de 10 bedrijven traden deproblemen in meerdere opeenvolgende ronden op. Een antibioticumbehandeling was slechts succesvol wanneer zepreventief werd toegepast vanaf de eerste levensweek. Andere infecties die vaak met gelijkaardige symptomen geassocieerdworden, werden niet aangetroffen. Er werd besloten dat E. cecorum infecties een belangrijke aandoeningvormen die vaak optreedt en leidt tot hoge sterftepercentages.
Volledige tekst: 
pp 44-48
Origine(e)l(e) artikel(en)

78 (1) 34-43

Titel: 
Een kwalitatieve risicoanalyse voor humane salmonellose veroorzaakt door consumptie van vers varkensvlees in België
Auteur(s): 
L. DE SADELEER, J. DEWULF, L. DE ZUTTER, Y. VAN DER STEDE, S. RIBBENS, E. DE BUSSER, S. QUOILIN, K. HOUF, L. DELHALLE, K. GRIJSPEERDT, D. MAES
Samenvatting: 
Hoewel varkens die besmet zijn met Salmonella, zelden klinische symptomen vertonen, is Salmonella controlebelangrijk voor de volksgezondheid. Zowel producenten als consumenten zijn geïnteresseerd in procedures die hetrisico op een Salmonella besmetting kunnen minimaliseren. In deze studie wordt het hele productiepad van vers varkensvleesvan riek tot vork beschreven, met extra nadruk op de kritische controlepunten. Gegevens over de verschillendestadia van het productiepad werden verzameld door middel van 3658 enquêtes zodat een globaal beeld kangegeven worden van de Belgische productie.In de primaire productiefase zijn er verschillende punten die voor verbetering vatbaar zijn en het risico op Salmonellabesmetting zouden kunnen minimaliseren. In het slachthuis is er een stijging van het aantal varkens of karkassenbesmet met Salmonella. Het contact tussen feces en tonsillen enerzijds en karkassen anderzijds zou vermedenmoeten worden en strikte hygiënemaatregelen dienen genomen te worden om kruiscontaminatie te vermijden. In deuitsnijderij en de distributie is er een laag risico op een verdere spreiding van Salmonella. Tijdens de consumentenfaseis er een hoger risico op Salmonella besmetting omwille van een vaak te hoge bewaartemperatuur, de mogelijkekruiscontaminatie met andere voedingsmiddelen en het consumeren van onvoldoende gebakken of zelfs rauw vlees.In deze studie wordt aangetoond dat het risico op Salmonella besmetting in België door de consumptie van vers varkensvleesrelatief laag is. Desalniettemin kan het risico verder verlaagd worden door bijkomende controlemaatregelente nemen, voornamelijk in het slachthuis en in de keuken.
Volledige tekst: 
pp 34-43
Origine(e)l(e) artikel(en)

78 (1) 28-33

Titel: 
Variatie in deficiënte serum vitamine E-concentraties en de impact op het bepalen van de vitamine E-status bij paarden
Auteur(s): 
K.VANSCHANDEVIJL, H. NOLLET, P. DEPREZ, C. DELESALLE, L. LEFÈRE, J. DEWULF, G. VAN LOON
Samenvatting: 
Bij normale paarden is er een ruime fluctuatie van de normale vitamine E-concentraties (> 2 μg/ml) in het serumaangetoond. Het doel van deze studie bestond erin om de fluctuatie van serumvitamine E bij paarden met deficiënteconcentraties (< 1,5 μg/ml) aan te tonen en om de diagnostische waarde van één enkel serumstaal bij het bepalen vande vitamine E-status van deficiënte paarden na te gaan. Serumvitamine E-concentraties werden bepaald gedurende24 uur bij 6 normale paarden en bij 22 paarden met klinische tekenen die konden te wijten zijn aan een vitamine Edeficiëntie.De serumvitamine E-concentraties waren sterk verschillend tussen de dieren onderling en devariatiecoëfficiënt (CV) bleek significant groter bij de deficiënte paarden (gemiddelde CV: 41%) dan bij de normalepaarden (gemiddelde CV: 14%). Bij een klein aantal deficiënte paarden varieerden de vitamine E-concentraties vandeficiënt tot normaal gedurende een periode van 24 uur. De sensitiviteit van één serumstaal, vergeleken met hetwerkelijke vitamine E-gehalte bepaald door het gemiddelde van de stalen, was 91%. De sensitiviteit aan de hand van2 serumstalen nam toe tot 97%. Deze bevindingen tonen aan dat één enkel serumstaal mogelijk geen betrouwbareinterpretatie van de werkelijke vitamine E-status bij deficiënte paarden toelaat. Door 2 serumstalen te meten is eenaccuratere benadering mogelijk. Wanneer bij klinisch verdachte paarden een serumvitamine E-concentratie groter dan1,5 μg/ml wordt gemeten, is het aangewezen om minstens een tweede serumstaal te analyseren.
Volledige tekst: 
pp 28-33
Origine(e)l(e) artikel(en)

78 (1) 20-27

Titel: 
Niet-infectieuze oorzaken van biggensterfte vóór het spenen Deel I: oorzaken gelegen bij de big
Auteur(s): 
R. LONCKE, J. DEWULF, C. VANDERHAEGHE, A. DE KRUIF, D. MAES
Samenvatting: 
Biggensterfte vóór het spenen is een belangrijk economisch verlies in de varkenshouderij. Ze treedt vooralop in de eerste vier dagen na het werpen en het grootste deel hiervan wordt veroorzaakt door niet-infectieuzeaandoeningen. De oorzaken kunnen zowel bij de zeug, de biggen als in de omgeving gevonden worden. In ditartikel wordt een overzicht gegeven van de voornaamste niet-infectieuze oorzaken die gelegen zijn bij de biggen,namelijk een te laag geboortegewicht, spreidzit, trilbiggen, navelbloeden, doodliggen en aangeboren afwijkingen.Hierbij is doodliggen door de zeug het belangrijkst. Biggensterfte kan verminderd worden door debiggen met een verhoogd risico te behandelen of extra te verzorgen, maar de beste resultaten worden geboektdoor het nemen van een reeks preventieve maatregelen.
Volledige tekst: 
pp 20-27
Thema

78 (1) 11-19

Titel: 
De epidemiologie en aanpak van mastitis bij melkveevaarzen
Auteur(s): 
S. PIEPERS, G. OPSOMER, K. SUPRÉ, A. DE KRUIF, S. DE VLIEGHER
Samenvatting: 
Intramammaire infecties (IMIs) bij drachtige en pasgekalfde vaarzen komen veel vaker voordan vroeger werd aangenomen. Coagulase-negatieve stafylokokken zijn de meest voorkomende oorzaakvan deze IMIs maar ook Staphylococcus aureus en omgevingsbacteriën zoals Streptococcusuberis komen voor. Verschillende factoren geassocieerd met het voorkomen van zowel subklinischeals klinische vaarzenmastitis werden geïdentificeerd op bedrijfs- (bijvoorbeeld laag tankmelk -celgetal), vaars- (bijvoorbeeld leeftijd bij afkalven) en kwartierniveau (bijvoorbeeld aan- of afwezigheidvan speenletsels), en kunnen ook in de praktijk worden geïmplementeerd om deuiergezondheid bij vaarzen te verbeteren. Zo zijn het creëren van een droge, propere en goed geventileerdeomgeving voor de vaarzen, het toepassen van een efficiënte vliegenbestrijding en hetsupplementeren van mineralen en vitaminen vóór het afkalven van primordiaal belang in het strevennaar een optimale uiergezondheid bij de vaarzen in het begin van de lactatie.
Volledige tekst: 
pp 11-19
Thema

78 (1) 3-11

Titel: 
Het belang van mastitis bij melkveevaarzen
Auteur(s): 
S. PIEPERS, G. OPSOMER, K. SUPRÉ, A. DE KRUIF, S. DE VLIEGHER
Samenvatting: 
Intramammaire infecties (IMIs) bij drachtige vaarzen kunnen de groei en ontwikkeling van het uierweefselverstoren en hebben mogelijks een negatieve invloed op de uiergezondheid, melkproductie en langleefbaarheid.De impact van vaarzenmastitis op de toekomstige prestaties wordt beïnvloed door het tijdstipwaarop de infectie tijdens de ontwikkeling van het uierweefsel ontstaat en door kiemspecifieke effecten, zoalsde virulentiekenmerken van de mastitisverwekker zelf. Ook de gastheer zelf speelt een rol. Op probleembedrijven(bedrijven waar meer dan 15% van de vaarzen afkalft met klinische mastitis of bedrijven waar meerdan 15% van de pasgekalfde vaarzen een celgetal heeft >150.000 cellen/ml, zonder rekening te houden met metingenvóór de 10e dag na het afkalven) kan het behandelen van de vaarzen vóór het afkalven met lactatie- ofdroogstandspreparaten enkel als tijdelijke maatregel worden voorgesteld. Dit onder de verantwoordelijkheidvan de bedrijfsbegeleidende dierenarts. Deze aanpak moet echter steeds gepaard gaan met een optimalisatievan het management en betreft steeds off-label gebruik van antibiotica.
Volledige tekst: 
pp 3-11
Thema