2010 - 79 (3)

Volume 79 (2010), nr. 3

79 (3) 235-240

Volledige tekst: 
pp 235-240
Vraag en antwoord

79 (3) 227-234

Titel: 
Het teratoom bij gezelschapsdieren
Auteur(s): 
B. VAN GOETHEM, S. SANSEN, M. TSHAMALA, H. DE ROOSTER
Samenvatting: 
Een teratoom is een tumor die samengesteld is uit weefsels afkomstig van meer dan 1 embryonale kiemlaag.Deze tumor komt typisch voor bij jonge dieren en wordt, gezien zijn overwegend gonadale (ovariële)oorsprong, klassiek geassocieerd met een abdominale lokalisatie. De snelle groei resulteert in dat geval inklachten voorkomend uit het massaeffect van de tumor. Teratomen werden recent ook op extragonadaleplaatsen beschreven. Hier zijn de klinische symptomen en prognose erg afhankelijk van de locatie. Eenvolledige chirurgische resectie is curatief wanneer bij histopathologisch onderzoek geen maligniteits -kenmerken worden gevonden.
Volledige tekst: 
pp 227-234
Permanente vorming

79 (3) 218-226

Titel: 
Het functioneren van de dierenarts binnen de Belgische varkenshouderij: een enquête bij practici
Auteur(s): 
D. MAES, H. VANDER BEKEN, J. DEWULF, S. DE VLIEGHER, F. CASTRYCK, A. DE KRUIF
Samenvatting: 
Via een enquête bij varkenspractici werd getracht een beeld te krijgen van het functioneren van dedierenarts in de huidige Belgische varkenshouderij. De enquête bestond uit 76 vragen die betrekking haddenop de opleiding tot dierenarts, de praktijksituatie en de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding. Drieënveertigpraktijkdierenartsen hebben de enquête ingevuld. Ze hebben gemiddeld 17 jaar praktijkervaring. De meesten(45%) zijn er voorstander van om de huidige opleiding tot dierenarts met het systeem van optievakken tebehouden, een minderheid wil ofwel meer (19%) ofwel minder (36%) differentiatie tijdens de studie. Bijna alledierenartsen (19/20) die na 1997 zijn afgestudeerd, hebben ofwel het optievak varken, pluimvee en konijn,ofwel een keuzevak met betrekking tot het varken gevolgd. Achtenvijftig procent is werkzaam alsonafhankelijk praktijkdierenarts en 42% is als praktijkdierenarts tevens verbonden aan een veevoederbedrijf. Vierenveertig procent werkt in een eenmanspraktijk en 56% in een groepspraktijk. Bijna alle dierenartsenhebben een voltijdse functie en werken gemiddeld 54 uur per week. De respondenten zijn bedrijfsdierenartsop gemiddeld 43 varkensbedrijven. Een goede vakkennis alsook een vlotte sociale omgang worden als debelangrijkste factoren beschouwd voor een succesvolle diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding. Een belangrijkdeel van het inkomen (43%) blijkt te worden gehaald uit de geneesmiddelenverkoop. Vijfentachtig procent vande dierenartsen meldt dat varkenshouders niet bereid zijn te betalen voor deskundig advies. Het opvolgenvan de gezondheidsstatus van de dieren gebeurt het beste door middel van aanvullend onderzoek op het bedrijfen niet in het slachthuis. De praktijksituatie en de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding kunnen volgens eengroot deel van de respondenten op tal van punten (administratie, vergoeding, rol van kwaliteitslabels,medicatie en toezicht op voorschrijfgedrag) verbeterd worden. Zesentachtig procent van de respondentengeeft aan dat ze in hun huidige positie willen blijven. Dit wijst op een grote tevredenheid en toont aan dat dehuidige praktijkdierenartsen hun toekomst binnen de varkenssector hoopvol tegemoetzien.
Volledige tekst: 
pp 218-226
Voor de praktijk

79 (3) 213-217

Titel: 
Klinisch relevante osteochondrosis van de zevende lumbaalwervel bij een Beagle
Auteur(s): 
S. DE DECKER, I. GIELEN, A. VAN CAELENBERG, K. VERMOTE, C. GADEYNE, B. WEGGE, L. VAN HAM
Samenvatting: 
In deze casuïstiek wordt het voorkomen van klinisch relevante osteochondrose van de zevende lumbaalwervelbeschreven bij een 10 jaar oude, vrouwelijke Beagle met progressieve klachten van monoparese, lumbosacrale pijnen urinaire incontinentie. Een vermoedelijke diagnose werd gesteld aan de hand van radiografie en computertomografie. De hond werd chirurgisch behandeld door middel van een dorsale laminectomie met verwijdering vanhet losse fragment. Een postoperatieve computer tomografiescan toonde een nagenoeg volledige verwijdering vanhet fragment aan. Hoewel de hond onmiddellijk postoperatief duidelijk verbeterde, kende zij een klinisch herval naenkele weken. De eigenaars weigerden verder onderzoek en de hond werd geëuthanaseerd. Het histopatologischonderzoek van het verwijderde weefsel was in overeenstemming met de diagnose van osteochondrose van de zevendelumbaalwervel.
Volledige tekst: 
pp 213-217
Casuïstiek(en)

79 (3) 207-212

Titel: 
Ontwikkeling van het maagdarmstelsel bij het zeepaardje (Hippocampus erectus P.)
Auteur(s): 
D. TINDEMANS, A. REKECKI, W. VAN DEN BROECK
Samenvatting: 
Door overbevissing zijn zeepaardjes een bedreigde diersoort geworden. Aquacultuur zou dit probleemkunnen opvangen maar een belangrijke beperking is dat veel gekweekte zeepaardlarven vanaf dag 5 stervendoor verhongering. In de voorliggende studie werd een histologische analyse uitgevoerd van hetmaagdarmstelsel op dag 7 en dag 33 om de mechanismen van voedselvertering in beeld te brengen. Op dag7 werden veel mucinen in de slokdarm aangetoond, die wijzen op pregastrische vertering. Op beide leeftijdenwas een klierloze maag zichtbaar als een zakvormige uitstulping die craniaal van de middendarm gelegenwas. Er was ook een buisvormige structuur zonder lumen zichtbaar tussen de zwemblaas en de middendarm,sterk suggestief voor een ductus pneumaticus in regressie.
Volledige tekst: 
pp 207-212
Origine(e)l(e) artikel(en)

79 (3) 199-206

Titel: 
Colostrumkwaliteit bij het Belgisch witblauwe rund en onderzoek naar het verband met helminthinfecties
Auteur(s): 
B. WERBROUCK, M. VAN AERT, J. CHARLIER
Samenvatting: 
In dit artikel worden de bepaling van de colostrale immunoglobuline (Ig) G-concentratie bij runderenvan het Belgisch witblauwe ras en een onderzoek naar het verband met de serologische status tegenoverhelminth-infecties (i.e. Ostertagia ostertagi en Fasciola hepatica) beschreven. In de bespreking wordt vervolgensdieper ingegaan op bekende koe- en omgevingsfactoren die de colostrumkwaliteit kunnen beïnvloeden. Decolostrale IgG-concentraties werden bepaald bij 103 runderen en vertoonden een grote variatie. Demeerderheid van de onderzochte colostra had een lage (≤ 25 mg/ml; 36%) of matige IgG-concentratie (26-50mg/ml; 31%) en slechts 33% had een IgG-concentratie die als voldoende beschouwd wordt (> 50 mg/ml). Dezevariatie stond niet significant in verband met de serologische status tegenover helminthinfecties. Factoren meteen bekende invloed op de colostrumkwaliteit kunnen onderverdeeld worden in koegebonden factoren(leeftijd, genetische invloeden, ziekte), seizoen, klimaat en managementsfactoren (lactatie- endroogstandmanagement, voeding, temperatuur en het toedienen van hormonen en vaccins). De kennis vandeze factoren kan aangewend worden om de colostrumverstrekking te verbeteren.
Volledige tekst: 
pp 199-206
Origine(e)l(e) artikel(en)

79 (3) 190-198

Titel: 
Behandeling van overbeet bij het paard
Auteur(s): 
D.R. VERWILGHEN, L. VLAMINCK
Samenvatting: 
Overbeet is de meest voorkomende congenitale tandafwijking bij het veulen. Minimale overbeet behoeftgeen specifieke behandeling maar bij erg aangetaste dieren kunnen zich secundaire tandproblemen ontwikkelen.Bij het onvolwassen dier kan overbeet gemakkelijk worden aangepakt door middel van een orthodontischebehandeling, waarbij een beugel wordt geplaatst die de groei van de maxilla remt. Bij volwassen dierenechter, kan erge overbeet enkel met een dure en invasieve chirurgische ingreep worden gecorrigeerd. In ditartikel wordt een overzicht gegeven van de courante terminologie ter beschrijving van overbeet bij het paard.Daarna worden de verschillende mogelijkheden tot correctie van deze afwijking bij onvolwassen en volwassendieren besproken.
Volledige tekst: 
pp 190-198
Overzichtsartikel(en)

79 (3) 179-189

Titel: 
Hersenperfusie deel 2: anesthesie en hersenperfusie bij kleine huisdieren
Auteur(s): 
T. WAELBERS, K. PEREMANS, I. GIELEN, S. VERMEIRE, I. POLIS
Samenvatting: 
Sedativa en anesthetica kunnen de ventilatie, het cardiovasculaire systeem en het metabolisme van de hersenenbeïnvloeden. Dit kan resulteren in veranderingen in de hersendoorbloeding, hetgeen van belang kan zijn wanneerfunctionele beeldvormingstechnieken gebruikt worden om de hersenperfusie te meten, om neurotransmittersystemente beoordelen of ook tijdens neurochirurgie. In dit tweede deel over hersenperfusie wordt de invloed vandiergeneeskundig regelmatig gebruikte sedativa, opiaten en anesthetica op de hersenperfusie besproken.
Volledige tekst: 
pp 179-189
Thema

79 (3) 169-178

Titel: 
Hersenperfusie deel 1: regulatie en bepaling van de hersenperfusie
Auteur(s): 
T. WAELBERS, K. PEREMANS, I. GIELEN, S. VERMEIRE, M. DOOM, I. POLIS
Samenvatting: 
Meer en meer komen diagnostische mogelijkheden ter beschikking voor de in vivo meting van de hersenperfusieals maat voor de hersenfunctie bij kleine huisdieren. Een groot verschil met de humane geneeskunde is de nood aananesthesie tijdens het uitvoeren van deze procedures. Anesthetica hebben niet alleen een directe invloed op dehersenperfusie, maar veroorzaken eveneens veranderingen in de bloeddruk en in de arteriële koolstofdioxide- enzuurstofspanningen. Aangezien al deze parameters de hersenperfusie kunnen beïnvloeden, zijn kennis van debloedvoorziening van de hersenen en de regulatie ervan van groot belang wanneer men de hersenperfusie wil meten.In dit artikel worden de technische specificaties van de verschillende technieken en de eventuele behoefte aananesthesie besproken.
Volledige tekst: 
pp 169-178
Thema

79 (3) 163-168

Titel: 
Acute pancreatitis bij twee honden
Auteur(s): 
I. VAN DEN BOSSCHE, D. PAEPE, J. SAUNDERS, A. VERBRUGGHE, S. VANDENABEELE, B. VAN GOETHEM, S. DAMINET
Samenvatting: 
In dit artikel worden 2 honden met acute pancreatitis besproken. Een mogelijke onderliggende oorzaak wasaanwezig in 1 geval. De klinische presentatie en de algemene bloedresultaten waren aspecifiek en onvoldoende omde diagnose te bevestigen. De diagnose van acute pancreatitis werd bevestigd tijdens een exploratieve celiotomie ingeval 1 en met behulp van abdominale echografie in geval 2. De agressieve behandeling bestond uit vloeistoftherapie,pijn- en antiulcermedicatie, antibiotica, plasmatransfusie en nutritionele ondersteuning. Ondanks de aanwezigheidvan negatieve prognostische factoren resulteerden een intensieve therapie en opvolging in een compleet herstel vanbeide patiënten.
Volledige tekst: 
pp 163-168
Thema