2010 - 79 (2)

Volume 79 (2010), nr. 2

79 (2) 156-159

Volledige tekst: 
pp 156-159
Vraag en antwoord

79 (2) 147-155

Titel: 
Echografisch onderzoek van specifieke kleine structuren bij hond en kat: de schildklier, de lymfeknopen en de bijnieren
Auteur(s): 
V. BARBERET, J. H. SAUNDERS
Samenvatting: 
Echografie is een zeer belangrijke beeldvormingsmodaliteit geworden voor de evaluatie van kleine structuren,zoals schildklier, lymfeknopen of bijnieren, en dit omwille van het feit dat de techniek vrij goedkoop en non-invasiefis en geen algemene anesthesie vereist. Zowel abnormale als normale structuren kunnen gezien worden, hoewel ditin grote mate afhangt van de kwaliteit van het toestel en de capaciteiten van de operator. Voor de schildklier kanechografie gebruikt worden in het geval van een schildkliercarcinoma of caniene en feliene hypothyroïdie. Echografieis eveneens een waardevolle modaliteit voor het evalueren van opppervlakkige en abdominale lymfeknopen. Doorhet combineren van verschillende echografische criteria wordt het mogelijk om zeer nauwkeurig normale vanreactieve of kwaadaardige lymfeknopen te onderscheiden. Tenslotte kunnen bijnieren echografisch geëvalueerdworden in het geval van hyperadrenocorticisme (hypofyse- of bijnierafhankelijk), hyperaldosteronisme,hyperadrenocorticisme en adrenale neuro-endocriene tumoren.
Volledige tekst: 
pp 147-155
Permanente vorming

79 (2) 143-146

Titel: 
Succesvolle conservatieve behandeling van discus hernia ter hoogte van T9T10 bij een kat
Auteur(s): 
S. VAN MEERVENNE, H. HAERS, B. VISSERS, T. BOSMANS, L. VAN HAM
Samenvatting: 
Een twaalfjarige korthaar werd aangeboden met een acute verlamming van de achterpoten. Op basis vanradiografie en myelografie van de wervelkolom werd een vermoedelijke diagnose van discus hernia ter hoogte vanT9T10 gesteld. De kat werd conservatief behandeld en herstelde met een milde ataxie van de achterpoten alsrestverschijnsel. Gedurende een follow-up van meer dan een jaar werd geen herval van de symptomen gezien.
Volledige tekst: 
pp 143-146
Casuïstiek(en)

79 (2) 139-142

Titel: 
Hydrops uteri bij een Belgisch witblauwe vaars gepaard gaand met een mandibulair vasculair hamartoma bij het kalf
Auteur(s): 
H. VAN LOO, J. GOVAERE, K. CHIERS, M. HOOGEWIJS, G. OPSOMER, A. DE KRUIF
Samenvatting: 
Een 8 maanden drachtige Belgisch witblauwe (BWB) vaars werd voor onderzoek aangeboden vanwege eenabnormaal vergroot buikvolume. Een hydrops uteri werd gediagnosticeerd en de partus werd geïnduceerd.Bij het kalf, dat via een keizersnede werd geboren, was op de onderkaak een grote roodgekleurde zwellingaanwezig. De lijkschouwing en het histologisch onderzoek toonden aan dat het een vasculair hamartomabetrof.
Volledige tekst: 
pp 139-142
Casuïstiek(en)

79 (2) 134-138

Titel: 
De geboorte van het eerste ICSI-veulen in de Benelux
Auteur(s): 
K. SMITS, J. GOVAERE, M. HOOGEWIJS, C. DE SCHAUWER, E. VAN HAESEBROUCK, M. VAN POUCKE, L. J. PEELMAN, M. VAN DEN BERG, T. VULLERS, A. VAN SOOM
Samenvatting: 
In dit artikel wordt de geboorte van het eerste intracytoplasmatische sperma-injectie (ICSI)-veulen in de Beneluxbeschreven. Eicellen werden geaspireerd uit eierstokken van geslachte merries. Na in vitro maturatie werden deeicellen bevrucht door middel van ICSI en in vitro gekweekt gedurende 9 dagen. Twee embryo’s bereikten hetblastocyststadium en werden overgeplant in de baarmoeder van een gesynchroniseerde merrie. Zes dagen later werdeen vruchtblaasje gediagnosticeerd met behulp van echografie. Na een normale dracht werd op 27 oktober 2009 eengezond veulen geboren. Ouderschapscontrole via microsatellietgenotypering bevestigde dat het veulen zichontwikkeld had uit het overgeplante embryo
Volledige tekst: 
pp 134-138
Casuïstiek(en)

79 (2) 125-130

Titel: 
Magnetische resonantie voor de detectie van hersenletsels bij het paard
Auteur(s): 
R. DE WAEL, K. GARRETH, P. GAVIN, R. TUCKER, H. VAN BREE, I. GIELEN
Samenvatting: 
Aandoeningen van de hersenen komen zelden voor bij paarden. De diagnose, de uitbreiding van depathologie en de eventuele planning van de chirurgische behandeling kunnen bepaald worden aan de handvan magnetic resonance imaging (MRI). Enkele congenitale aandoeningen, zoals Dandy-Walker-Like (DWS)syndroom en hydrocephalus, geven een typisch MRI-beeld, net zoals bloedingen, oedeem en infectie. Een tumor,hematoom, cyste en een abces zijn ruimte-innemende processen die elk hun specifieke eigenschappen hebbenen daardoor een ander beeld geven op T1 en T2. De meest voorkomende tumoren zijn chole s terolgranuloma’svan de plexus choroideus, hypofysetumoren en metastasen vanuit de neus, sinussen, het oog of een andereprimaire tumor in het lichaam. MRI is de enige ante mortem techniek die gebruikt kan worden voor het stellenvan de diagnose van equine nigropallidale encefalomalacia.
Volledige tekst: 
pp 125-130
Overzichtsartikel(en)

79 (2) 117-124

Titel: 
Palatoschisis bij de hond: ontwikkelingsmechanismen en etiologie
Auteur(s): 
F. VAN DEN BERGHE, P. CORNILLIE, L. STEGEN, B. VAN GOETHEM, P. SIMOENS
Samenvatting: 
Palatoschisis of een gespleten gehemelte is een aangeboren afwijking die zowel bij de mens als de huisdierenfrequent wordt waargenomen. De aandoening wordt veroorzaakt door een gebrek in de elevatie, appositie of fusievan de laterale gehemelteplooien tijdens de embryonale ontwikkeling, waardoor een spleetvormige verbinding tussende mondholte en neusholte aanwezig blijft. Zonder adequate behandeling veroorzaken de bijhorende slikproblemenernstige ondervoeding en zelfs levensbedreigende aspiratiepneumonie. De vorming van het gehemelte omvat eencomplex gereguleerde opeenvolging van verschillende stappen. Palatoschisis kan ontstaan uit eender welke verstoringvan lokale celproliferatie, -differentiatie en apoptose, een afwijkende productie van mucopolysacchariden of eenbelemmering van het actief strekken van de nek. Zowel een genetische, mechanische of teratogene omgevingsfactorof een combinatie daarvan kan aan de basis liggen van een dergelijke afwijking. De complexe etiologie van eengespleten gehemelte, de mogelijke erfelijke basis en de mogelijke associatie ervan met andere congenitale afwijkingendienen in rekening te worden gebracht indien een therapie wordt overwogen.
Volledige tekst: 
pp 117-124
Overzichtsartikel(en)

79 (2) 109-116

Titel: 
Het hepatitis E-virus bij het varken: een zoönose ?
Auteur(s): 
A.B. CAY
Samenvatting: 
Het hepatitis E-virus (HEV) is een opduikend pathogeen dat behoort tot een nieuwe familie van RNAvirussen,de Hepeviridae. Deze familie bestaat momenteel uit 4 erkende genotypes waarvan sommige nietalleen mensen maar ook dieren kunnen infecteren. Genotype 1 en 2 worden tot op heden enkel bij mensenaangetroffen en dit hoofdzakelijk in ontwikkelingslanden. Ze liggen aan de oorsprong van een aantal groteuitbraken en epidemieën in het verleden en worden voornamelijk overgedragen door fecaal besmetdrinkwater. Genotype 3 en 4 daarentegen kunnen naast mensen ook varkens en andere diersoorten infecterenen zijn verant woordelijk voor geïsoleerde uitbraken van hepatitis E in zowel ontwikkelingslanden alsgeïndustrialiseerde landen. Hepatitis E-infecties kunnen subklinisch voorkomen maar kunnen zich ook in devorm van zeldzame acute uitbraken voordoen. Daarbij kan het sterftecijfer bij zwangere vrouwen oplopentot meer dan 20% voor zowel moeder als kind. Over het aantal menselijke HEV-infecties in België zijn er totop heden geen gegevens beschikbaar. In Nederland worden er de laatste jaren ongeveer 10 autochtone HEVinfectiesper jaar gediagnosticeerd terwijl er in Frankrijk een opvallende stijging van het aantal HEV-infectieswaargenomen wordt. De recente identificatie en karakterisering van HEV-stammen uit varkens, vogels enandere diersoorten en het aantonen van serologische kruisreacties van deze antigenisch verwante HEVstammenmet het HEV van de mens deden vermoeden dat hepatitis E een zoönose is. Door de hoge prevalentievan HEV bij varkens werd het varken verdacht een mogelijk reservoir te zijn voor HEV-infecties bij de mens.Stalen van dierlijke oorsprong werden tot op heden nog niet in een Belgisch labo onderzocht met als gevolgdat epidemiologische gegevens over de prevalentie van HEV in de Belgische varkensbedrijven op dit momentonbestaande zijn. In Nederland toonde een epidemiologische studie aan dat bij 55% van de onderzochtebedrijven HEV-RNA aanwezig was in meststalen, resultaten die ook in andere Europese landen bevestigdwerden.Maar het varken blijkt niet de enige reservoir te zijn en bijkomend onderzoek is nodig om anderepotentiële reservoirs voor HEV te identificeren. Met de huidige kennis over hepatitis E-infecties volstaat eenaantal preventieve maatregelen om het risico op een zoönotische overdracht door besmet voedsel maximaalte beperken. Gezien echter tot op heden niet alle mogelijke bronnen van HEV-infectie met genotype 3 en 4bekend zijn, is waakzaamheid geboden, vooral in het geval van zwangerschap.
Volledige tekst: 
pp 109-116
Overzichtsartikel(en)

79 (2) 99-108

Titel: 
Acute pancreatitis bij honden en katten: medische beeldvorming, bioptname, behandeling en prognose
Auteur(s): 
I. VAN DEN BOSSCHE, D. PAEPE, J. SAUNDERS, M. HESTA, S. DAMINET
Samenvatting: 
Het diagnosticeren van acute pancreatitis bij honden en katten is moeilijk. Abdominale echografie verschaftspecifieke informatie over de grootte, vorm en homogeniciteit van de pancreas maar is erg afhankelijk van de ervaringvan de uitvoerder en de kwaliteit van het echografietoestel. Radiografieën van het abdomen zijn minder nuttig, terwijlcomputertomografie minder bruikbaar is bij diergeneeskundige patiënten omwille van het anesthesierisico, de noodaan ervaren uitvoerders en de hoge kostprijs. Bovendien heeft computertomografie een lage diagnostische waardebij de kat. De biopsie van pancreasweefsel blijft de gouden standaard. De behandeling omvat vloeistoftherapie ennutritionele ondersteuning in combinatie met pijnmedicatie, anti-emetica en antibiotica. De prognose bij de hond ende kat is variabel en afhankelijk van de klinische toestand van de patiënt op het tijdstip dat hij aangeboden wordt,maar ze is meestal gereserveerd, vooral bij katten.
Volledige tekst: 
pp 99-108
Thema

79 (2) 91-98

Titel: 
Insulinoma bij de hond deel 2: een retrospectieve studie van 23 gevallen (2002-2008)
Auteur(s): 
E. PIETERS, A. VANHAESEBROUCK, S. DAMINET, J.H. SAUNDERS, K. PEREMANS, L. VAN HAM
Samenvatting: 
In deze retrospectieve studie, lopende over een tijdsperiode van 6 jaar, werden 23 honden met eeninsulinoma gediagnosticeerd. Het betrof voornamelijk oudere honden van middelmatige tot grote rassen. Debelangrijkste symptomen waren zwakte, epilepsie en collaps. De tijdsduur tussen het ontstaan van desymptomen en de diagnosestelling was gemiddeld 5 maanden. Opvallend vaak bleken de symptomen te startenin de zomermaanden.De diagnosestelling in deze studie gebeurde in eerste instantie op basis van het glucosegehalte in combinatiemet het insulinegehalte. Het fructosaminegehalte, bepaald bij meer dan een derde van de gevallen, bleektelkens verlaagd (≤ 258 μmol/l). Tijdens het echografisch abdominaal onderzoek detecteerde men in de helftvan de gevallen tekenen van een insulinoma, maar slechts in een derde van de gevallen waren duidelijkzichtbare nodulen aanwezig. Scintigrafisch onderzoek met behulp van Indium-111 pentetreotide werd verrichtbij 6 honden, met een detectiegraad van 83%. Drie honden vertoonden klinische tekenen van een poly -neuropathie, wat bevestigd werd door een bijkomend elektrodiagnostisch onderzoek. Histopathologischonderzoek bij 5 honden bevestigde de aanwezigheid van een insulinoma.Op het moment van de diagnose werden bij meer dan een derde van de honden reeds metastasenvastgesteld. De gemiddelde overlevingstijd na de diagnose bedroeg 10,3 maanden. Er kon geen significantonderscheid aangetoond worden tussen de medicamenteus en chirurgisch behandelde groep. Wegens hetbeperkte aantal geopereerde honden is een definitieve conclusie echter voorbarig.
Volledige tekst: 
pp 91-98
Thema