2011 - 80 (4)

Volume 80 (2011), nr. 4

80 (4) pp 305-307

Volledige tekst: 
pp 305-307
Vraag en antwoord

80 (4) pp 296-304

Titel: 
Primaire idiopathische epilepsie bij de hond: praktische aanpak en een update van de behandeling
Auteur(s): 
V. MARTLÉ, S. BHATTI, L. VAN HAM
Samenvatting: 
Primaire idiopathische epilepsie is een frequent voorkomende neurologische aandoening bij de hond. Dediagnose wordt gesteld door alle andere oorzaken van epilepsie uit te sluiten. Bij een groot deel van de hondenkunnen de aanvallen voldoende onder controle gehouden worden met standaardanti-epileptica, zoalsfenobarbital en/of kaliumbromide. Voor honden met refractaire epilepsie zijn er een aantal recente humaneanti-epileptica voorhanden die kunnen worden toegevoegd aan de standaardbehandeling. De anti-epileptischewerking van deze recentere producten bij de hond is gebaseerd op kortetermijnstudies met een klein aantalhonden. Uitgebreidere langetermijnstudies zijn nodig vooraleer definitieve besluiten kunnen getrokkenworden. Alternatieve behandelingen, zoals nervus vagusstimulatie en de chirurgische verwijdering van deepileptogene focus, zijn mogelijke opties voor de toekomst.
Volledige tekst: 
pp 296-304
Casuïstiek(en)

80 (4) pp 287-295

Titel: 
Cutaan mastocytoom bij een jack russell terriër behandeld met neoadjuvante corticosteroïden gevolgd door een radicale chirurgische excisie
Auteur(s): 
P.A. DE WISPELAERE, A. RUBIO GUZMAN, D. PAEPE, K. PIRON, H. DE ROOSTER
Samenvatting: 
Een 14-jarige, vrouwelijke, gecastreerde jack russell terriër werd aangeboden met een subcutaneverplaatsbare massa op de rechterbil die jarenlang beschouwd werd als lipoom. Na een mastectomie werdenechter op histopathologisch onderzoek talrijke mastcellen aangetroffen in de inguinale lymfeknoop. Er werdenfijne-naald-aspiraten van de massa op de bil genomen. Daaruit bleek dat de massa geen lipoom maar eenmastocytoom was. Na stagering bestond de behandeling uit een neoadjuvant prednisolonetherapie, gevolgddoor een radicale chirurgische excisie van de massa. Het huiddefect werd gesloten met een transpositieflap.Histopathologie en immunohistochemie duidden op een graad II-mastocytoom zonder prognostisch negatieveindicatoren. Het postoperatief herstel verliep vlot en 347 dagen na de behandeling waren er geen aanwijzingenvoor recidief.
Volledige tekst: 
pp 287-295
Casuïstiek(en)

80 (4) pp 281-286

Titel: 
Overgangscelcarcinoom vermoedelijk uitgaande van de ureter, met uitgebreide metastasering bij twee paarden
Auteur(s): 
S. MAES, D. DE CLERCQ, V. SAEY, S. TORFS, G. VERCAUTEREN, A. MARTENS, G. VAN LOON, P. DEPREZ, R. DUCATELLE
Samenvatting: 
In dit artikel worden twee gevallen beschreven van overgangscelcarcinomen vermoedelijk uitgaande van deureter, met metastasen via de regionale lymfevaten en met longmetastasen. In één geval waren er ook levermetastasen.Het klinisch onderzoek komt uitgebreid aan bod, met een bespreking van onder andere het bloedonderzoek, rectaalonderzoek, de echografie en de cytologie van buikvocht. In één van de twee gevallen worden eveneens heturineonderzoek, de radiografie en transrectale bioptname besproken en wordt een maligne abdominaal procesgediagnosticeerd. Daarna wordt het pathologisch onderzoek beschreven en verduidelijkt met illustraties.
Volledige tekst: 
pp 281-286
Casuïstiek(en)

80 (4) pp 271-280

Titel: 
Osteochondrale fragmenten in het kogelgewricht en hun klinisch belang
Auteur(s): 
J. DECLERCQ, S. HAUSPIE, J. SAUNDERS, A. MARTENS
Samenvatting: 
Tijdens het radiografisch onderzoek van het kogelgewricht als onderdeel van een kreupelheids- ofaankooponderzoek worden vaak osteochondrale fragmenten vastgesteld. Deze fragmenten kunnen de oorzaak vanclaudicatie zijn of op dat ogenblik geen enkel klinisch belang hebben. Sommige van deze fragmenten kunnen laterwel aanleiding geven tot claudicatie. Om een correct advies te formuleren, moeten de verschillende types fragmentengoed van elkaar onderscheiden worden en moet men op de hoogte zijn van hun mogelijk toekomstig klinisch belang.In dit literatuuroverzicht worden de meest voorkomende types kogelfragmenten, zoals deze aan de dorsoproximalerand van P1, de proximale synoviale flapfragmenten, alsook de fragmentatie van de palmaro-/planteroproximale randvan P1 en van de sesambeenderen besproken. Daarnaast worden enkele gevallen van ongebruikelijke grotefragmentatie ter hoogte van de dorsale, abaxiale rand van P1 voorgesteld. Fracturen ter hoogte van de kogel metuitgesproken claudicatie, zoals dorsofrontale fracturen van P1, het distale pijpbeen en de sesamsbeenderen, komenhier niet aan bod.
Volledige tekst: 
pp 271-280
Thema

80 (4) pp 263-270

Titel: 
Anatomie en beeldvorming van het kogelgewricht bij het paard
Auteur(s): 
S. HAUSPIE, J. DECLERCQ, A. MARTENS, D.D. ZANI, E.H.J. BERGMAN, J.H. SAUNDERS
Samenvatting: 
Het kogelgewricht bij het paard is gevoelig voor kwetsuren omwille van de hoge belastingsgraad. Manken terhoogte van dit gewricht is vaak de oorzaak van het vroegtijdig beëindigen van een sportcarrière. Daarom is hetbelangrijk eventuele problemen ter hoogte van de kogel zo vroeg mogelijk op te sporen..De basis van het kreupelheidsonderzoek blijft het klinisch onderzoek inclusief een volledig bewegingsonderzoekwaarbij door middel van lokale anesthesie de kreupelheid eenduidig gelokaliseerd wordt. Een combinatie vanradiografie en echografie is vaak voldoende voor het visualiseren van letsels. Soms zijn er echter meer geavanceerdebeeldvormingmodaliteiten nodig, zoals computed tomography (CT) of magnetic resonance imaging (MRI). De keuzetussen deze twee beeldvormingsmodaliteiten hangt voornamelijk af van het type letsel dat men verwacht, het verschilin kostprijs tussen de twee onderzoekstechnieken en de bereidheid om het paard onder algemene anesthesie te brengen.
Volledige tekst: 
pp 263-270
Thema