2011 - 80 (3)

Volume 80 (2011), nr. 3

80 (3) pp 254-257

Volledige tekst: 
pp 254-257
Vraag en antwoord

80 (3) pp 248-253

Titel: 
Preservation and shipment of chilled and cryopreserved dog semen
Auteur(s): 
T. RIJSSELAERE, D. MAES, F. VAN DEN BERGHE, A. VAN SOOM
Samenvatting: 
The transport and artificial insemination of chilled (4°C) and cryopreserved (-196°C) dog semenhave gained increasing interest worldwide and have become very popular among dog breeders.Whereas cryopreservation of dog sperm is a complicated and time consuming procedure, which isalmost exclusively performed at universities, the chilling of dog semen can be handled by veterinariansin their private practices, provided that the basic knowledge of chilling and diluting semen isacquired. Immediately after sperm collection, the quality of the fresh sample is evaluated and recordedbefore diluting in an appropriate extender. Subsequently, the diluted semen is gradually chilledto 4°C. It can be stored at 4°C for several days or transported in a thermos flask, a styrofoambox or a Minitübe neopore box. Cryopreserved dog sperm is mostly transported in a dry-shippercontainer. The rules and legislation for the shipment of chilled and frozen dog semen are rathercomplicated. They differ between almost every country and may change over time. To comply withall the administrative procedures, it is necessary to plan the transport of semen well in advance.
Volledige tekst: 
pp 248-253
Permanente vorming

80 (3) pp 240-247

Titel: 
Relatie tussen huisvesting en fysieke gezondheidsproblemen van paarden: een enquête over de perceptie van paardeneigenaars
Auteur(s): 
S. BROECKX, P. DEPREZ, J. GOVAERE, J.H. SPAAS, J. CHRISTIAENS, D. MAES
Samenvatting: 
De doelstelling van dit preliminair onderzoek was om de perceptie van paardeneigenaars van de huisvestingvan paarden en de gezondheid en het welzijn van paarden te onderzoeken. Om dit te weten te komen werd eenenquête opgesteld met 36 meerkeuzevragen over diverse aspecten van de huisvesting van paarden. De enquêtewerd via e-mail verstuurd naar ongeveer 600 paardeneigenaars over heel Vlaanderen. In totaal hebben 225paardeneigenaars de enquête ingevuld en teruggestuurd.Het onderzoek geeft een beeld van de huisvestingsgerelateerde risicofactoren die de paardeneigenaars in depraktijk herkennen en de link die de eigenaar legt met huisvestingsgerelateerde aandoeningen. Hoewel depaardeneigenaars zich meestal voldoende bewust zijn van deze invloeden, wordt er in de praktijk nog te weinigrekening mee gehouden. Vijftig procent van de respondenten geeft de onuitvoerbaarheid van het advies van zijndierenarts hiervoor als reden aan. Volgens de respondenten zijn de belangrijkste risicofactoren met invloed opde gezondheid van paarden: tocht, het ontbreken van quarantainemaatregelen en de aanwezigheid van (scherpe)vreemde voorwerpen in de stal. Als gevolg hiervan antwoordt meer dan 50% van de respondenten dat neusvloeiingen hoesten bij hun paarden nog vaak voorkomen. Zevenenzestig procent van de paardeneigenaren isechter tevreden over het algemene management op stal. Toch vinden de paardeneigenaars bijvoorbeeld hunquarantainemaatregelen onvoldoende, zowel bij een ziekte-uitbraak (30% van de paardeneigenaars) als bij deaankoop van nieuwe dieren (36%). Vijftig procent van de paardeneigenaars geeft zijn stalinrichting minstens8/10 terwijl ongeveer 1 op 4 minder tevreden is (7/10) over de ondergrond van de stal en de stalwanden.De resultaten van dit onderzoek kunnen ertoe bijdragen dat eigenaars en dierenartsen huisvestingsfactorendie een risico vormen voor gezondheid- en fysieke welzijnsproblemen van paarden, vlotter herkennen en dezevervolgens aanpassen. Dit moet uiteindelijk leiden tot een verhoogd welzijn van het moderne, vaak langdurigopgestalde paard.
Volledige tekst: 
pp 240-247
Voor de praktijk

80 (3) pp 233-239

Titel: 
Faryngeale sialocele bij een hond
Auteur(s): 
A. DIETENS, I. SPANOGHE, D. PAEPE, E. VAN DER VEKENS, G. VERCAUTEREN, T. BOSMANS, H. DE ROOSTER
Samenvatting: 
Een faryngeale sialocele werd gediagnosticeerd bij een zeven jaar oude mannelijke Irish softcoatedwheaten terriër. De diagnose werd gesteld aan de hand van de anamnese, het klinisch onderzoek, paracenteseen histopathologie. Een onderliggende oorzaak werd niet geïdentificeerd. De behandeling bestond uit hetchirurgisch verwijderen van de mandibulaire en sublinguale speekselklier van de aangetaste zijde en deresectie van de mediale wand van de faryngeale sialocele. Er werden geen complicaties noch recidievenwaargenomen tot tien maanden na de behandeling.
Volledige tekst: 
pp 233-239
Casuïstiek(en)

80 (3) pp 223-232

Titel: 
Diagnose en behandeling van tarsocrurale osteochondrose bij de hond
Auteur(s): 
W. DINGEMANSE, I. GIELEN, H. VAN BREE
Samenvatting: 
Osteochondrose is een aandoening die voorkomt in verschillende gewrichten. Na de schouder en elleboogis de tarsus het derde meest aangetaste gewricht (4-9%). De radiografische diagnose is vaak lastig gezien decomplexiteit van het tarsocrurale gewricht. Computertomografisch onderzoek geeft meer informatie over hetexacte aantal fragmenten en de locatie van de letsels op de taluskam. Minimaal invasieve chirurgie, zoalsartroscopie, waar nodig in combinatie met mini-artrotomie, geeft betere resultaten op lange termijn dan demeer invasieve benadering via artrotomie.
Volledige tekst: 
pp 223-232
Overzichtsartikel(en)

80 (3) pp 215-222

Titel: 
Ovariële cysten bij de zeug: een multifactoriële aandoening met een weerslag op de vruchtbaarheid
Auteur(s): 
J. BEEK, E. DE JONG, A. VAN SOOM, A. DE KRUIF, D. MAES
Samenvatting: 
Ovariële cysten vormen een belangrijke oorzaak van verminderde vruchtbaarheid bij gelten en zeugen.Hoewel het ontstaansmechanisme nog niet volledig bekend is, wordt aangenomen dat folliculaire cysten ontstaandoor het doorgroeien van rijpe follikels wanneer de LH-piek onvoldoende hoog is en ovulatie uitblijft. Lutealecysten ontstaan mogelijk door een voortijdige sluiting van de follikelwand na ovulatie. De ontwikkeling vanovariële cysten is multifactorieel en de gevoeligheid voor deze aandoening wordt deels genetisch bepaald.Bekende risicofactoren zijn stress, mycotoxinen en een langdurige en/of een ongepaste toediening van hormonaleproducten. Daarnaast spelen wellicht nog tal van onbekende factoren een rol. Ovariële cysten kunnen leiden totanoestrus, oestrus met onregelmatige intervallen, gedragsveranderingen, verlaagde drachtigheidspercentages eneen kleinere worpgrootte. Desalniettemin worden niet alle gevallen klinisch opgemerkt. De diagnose wordtgesteld via echografisch onderzoek. Een medicamenteuze behandeling is mogelijk (GnRH, hCG of PGF2α) maarde kans op een succesvolle dracht binnen 42 dagen na de behandeling blijft lager dan 50%. Meestal wordt beslistom de zeug af te voeren naar het slachthuis.
Volledige tekst: 
pp 215-222
Overzichtsartikel(en)

80 (3) pp 201-214

Titel: 
Anticonceptie bij vogels
Auteur(s): 
L. DE COOMAN, A. GARMYN, L. VAN WAEYENBERGHE, A. MARTEL
Samenvatting: 
Anticonceptiemiddelen worden bij vogels steeds vaker gebruikt, zowel om voortplanting te voorkomen alsvoor therapeutische doeleinden. De indicaties om anticonceptie toe te passen bij vrouwelijke dieren zijn hetovermatig leggen van eieren, legnood, dystocie, salpingitis, eileiderimpactie, cloaca- of eileiderprolaps,eileiderruptuur, ovariële neoplasieën en -cysten. Bij mannelijke dieren worden anticonceptiemiddelentoegepast om teasermannetjes te verkrijgen, de reproductie af te remmen, testistumoren te behandelen en dekarkaskwaliteit van industriëel pluimvee te verbeteren. Reeds jarenlang worden deze aandoeningen evenalsde behandeling en preventie ervan onderzocht. In dit overzichtsartikel worden de hormonale, chirurgische enlaparoscopische anticonceptietechnieken beschreven die gebruikt worden bij vogels. Verder worden ook deanatomie van het voortplantingsstelsel en de endocrinologie ervan beschreven. Niettegenstaande chemischecastratie bij vogels steeds vaker wordt toegepast, zijn ook de chirurgische en laparoscopische technieken aaneen sterke opmars bezig. Gezien de stijgende specialisatie in de kleine huisdierenpraktijk wordt verwacht datdeze ingrepen in de toekomst steeds frequenter zullen worden uitgevoerd.
Volledige tekst: 
pp 201-214
Overzichtsartikel(en)

80 (3) pp 193-200

Titel: 
Canien distempervirus
Auteur(s): 
A. DECLERCQ, S. MAES, K. CHIERS
Samenvatting: 
Het caniene distempervirus (CDV) behoort tot het genus morbillivirus, familie van de Paramyxoviridae. Hetveroorzaakt een ernstige systemische ziekte bij honden en wordt gekenmerkt door koorts, immunosuppressie,pneumonie, enteritis en zenuwstoornissen. De diagnose kan op verschillende manieren, zowel pre- alspostmortaal, worden gesteld. In verscheidene Europese landen heeft preventieve vaccinatie bij de hond geleidtot een daling van de incidentie van klinische CDV-gevallen. Evenwel werden er de laatste jaren verschillendeepisoden van CDV-ziekte bij gevaccineerde dieren vastgesteld. In dit artikel wordt een overzicht gegeven vanhet agens, de epidemiologie, pathogenese, letsels, symptomen, diagnose, behandeling, prognose en preventievan het caniene distempervirus bij de hond.
Volledige tekst: 
pp 193-200
Overzichtsartikel(en)

80 (3) pp 185-192

Titel: 
Angststoornissen: de verschillende technieken van functionele hersenbeeldvorming en de bevindingen bij mens en hond met angststoornissen
Auteur(s): 
S. VERMEIRE, K. AUDENAERT, E. VANDERMEULEN, R. DE MEESTER, H. VAN BREE, A. DOBBELEIR, K. PEREMANS
Samenvatting: 
Aan de hand van functionele beeldvormingstechnieken, zoals Single Photon Emission Computed Tomography(SPECT) en Positron Emission Tomography (PET), en de bijpassende radioactieve merkers kunnen receptoren entransporters van neurotransmittersystemen in beeld gebracht worden. Ook de hersenperfusie en het hersenmetabolismekunnen met diezelfde modaliteiten bepaald worden.In dit artikel worden de technische specificaties van de verschillende beeldvormingsmodaliteiten kort aangekaart.In tweede instantie worden de functionele beedvormingsstudies die handelen over angststoornissen bij mens en hond,besproken. Hierbij wordt voornamelijk over hersenperfusie en het serotonerge en dopaminerge systeem gerapporteerden minder over gamma-aminobutyraat (GABA), glutamaat, norepinefrine en de hypothalamische-hypofysairebijnieras (HPA).
Volledige tekst: 
pp 185-192
Thema

80 (3) pp 175-184

Titel: 
Angststoornissen bij honden: neuroanatomische en neurochemische circuits
Auteur(s): 
S. VERMEIRE, K. AUDENAERT, E. VANDERMEULEN, R. DE MEESTER, H. VAN BREE, A. DOBBELEIR, K. PEREMANS
Samenvatting: 
De diagnose en behandeling van honden met angststoornissen zijn slechts mogelijk indien het onderliggende engesofisticeerde angstmechanisme ter hoogte van de hersenen in acht wordt genomen.Neuroanatomische bevindingen tonen de betrokkenheid van de frontale cortex, de amygdala, de thalamus en dehippocampus aan in de regulatie van angst. Aberraties ter hoogte van dit angstnetwerk kunnen angststoornissenveroorzaken.Naast neuroanatomische bevindingen spelen ook verschillende neurotransmittersystemen een belangrijke rol.Hierbij staan vooral serotonine, dopamine en norepinefrine centraal, naast gamma-aminobutyraat, glutamaat en deglucocorticoïd producerende hypothalamische-hypofysaire-bijnieras.
Volledige tekst: 
pp 175-184
Thema