Origine(e)l(e) artikel(en)

Nederlands

88 (6) pp 311

Titel: 
Beta-(1,3)-glucanen uit algen en hun effect op vaccinatie tegen infectieuze bursitis bij pluimvee
Auteur(s): 
V. VAN HAMME, R. SPAEPEN, N. SMEETS
Samenvatting: 
Vaccinatie is de preventiemaatregel bij uitstek in geval van infectieuze bursitis (IBDV) bij pluimvee.Het gebruik van immuun-modulerende ingrediënten via het voer is een nieuwe strategie om hetsucces van de vaccinatie te verbeteren. Het doel van deze studie was na te gaan of de toevoeging vanbeta-(1,3)-glucanen in het voer de vaccinatie tegen IBDV kan verbeteren. De studie werd uitgevoerdbij vleeskuikens (ROSS 308). Er werden drie groepen dieren opgenomen: een negatieve controlegroep(met niet-gevaccineerde, onbehandelde dieren), een positieve controlegroep (met gevaccineerde maaronbehandelde vleeskuikens) en een gesupplementeerde groep (met gevaccineerde dieren behandeldmet beta-(1,3)-glucanen). Alle vleeskuikens in de studie, behalve de negatieve controledieren, werdenoraal gevaccineerd op dag 18 met een levend, geïnactiveerd IBDV-vaccin. Bloedstalen voor serologiewerden genomen op dag 18 en dag 35. Uit de resultaten van het serologisch onderzoek bleek dat sommigedieren nog beschermd waren door maternale antistoffen op het tijdstip van vaccinatie. De dierengesupplementeerd met beta-(1,3)-glucanen hadden een lagere CV% (variatiecoëfficiënt) en significanthogere specifieke IBDV-antistoftiters dan niet-gesupplementeerde dieren. Ook waren er in de groepdie behandeld werd met beta-glucaan meer dieren met antistoftiters boven de titer voor beschermendeimmuniteit. De resultaten van deze proef duiden aan dat beta-(1,3)-glucanen de seroconversie en serologischerespons op IBDV-vaccinatie kunnen verhogen.
Volledige tekst: 
pp 311-315
Origine(e)l(e) artikel(en)

88 (5) pp 269

Titel: 
Atriale en ventriculaire elektrische en contractiele “remodelling” en “reverse remodelling” van chronisch “pacing”-geïnduceerde atriale fibrillatie bij paarden: eerste resultaten
Auteur(s): 
D. DE CLERCQ, A. DECLOEDT, R. TAVERNIER, P. DEPREZ, G. VAN LOON
Samenvatting: 
Na een langdurige periode van atriumfibrillatie neemt de elektrische en contractiele herstelperiodebij de mens meerdere weken in beslag. Momenteel is er maar weinig bekend over dit fenomeen bij hetpaard. In de voorliggende studie werden bij zes paarden een neurostimulator en een pacemaker ingeplandom atriumfibrillatie (AF) te kunnen induceren en te onderhouden via een “burst-pacing”-mechanisme;en om de atriale en ventriculaire elektrofysiologie te kunnen bestuderen. Bij alle paarden ontstondpersisterende AF na “burst pacing” gedurende twee tot vier weken. Parameters, zoals de atriale fibrillatiecyclus,de rechter atriale en ventriculaire refractaire periode en de gevoeligheid van het hart voorritmestoornissen, zoals atriale aritmieën, atriale tachyaritmieën of AF, werden zowel voor en tijdenseen AF-periode van vier maanden en gedurende een herstelperiode van twee maanden opgevolgd. De atriale en ventriculaire contractiliteit uitgedrukt in fractionele “shortening” en de grootte van de hartcompartimenten werden opgevolgd via 2D-echocardiografie.Bij twee van de zes paarden kon de procedure niet volledig opgevolgd worden ten gevolge van te hoge drempelwaarden (1 paard) of door een infectie ter hoogte van de “pocket” (1 paard). Bij de andere vier paarden konden er reeds na 48 uur van AF significante verschillen gemeten worden ten opzichte van de basale waarden. Tijdens de herstelperiode keerden alle waarden na één tot twee maanden naar de basale waarden terug.In dit onderzoek wordt aangetoond dat geïnduceerde chronische AF, elektrische en contractiele veranderingen teweegbrengt ter hoogte van het hart bij het paard maar dat deze veranderingen omkeerbaar zijn eens het sinusritme hersteld is. Deze resultaten suggereren dat er geen permanente schade veroorzaakt wordt door vier maanden pacing-geïnduceerde AF en dat een rustperiode van zes tot acht weken gunstig zou zijn alvorens het werk te hervatten.
Volledige tekst: 
pp 269-277
Origine(e)l(e) artikel(en)

88 (4) pp 201

Titel: 
De rol van ervaring bij de beoordeling van urinesediment bij hond en kat
Auteur(s): 
J. PROVOOST, P. DEFAUW, S. DAMINET, L. DUCHATEAU, D. PAEPE
Samenvatting: 
Urineonderzoek speelt een belangrijke rol bij het diagnosticeren van bepaalde aandoeningen en bij de gezondheidsscreening van senior- en geriatrische patiënten. Er zijn geen concretedata over de invloed van de beoordelaar op de betrouwbaarheid van microscopisch onderzoekvan een urinesediment bij kleine huisdieren. De doelstelling van deze studie was om de rol vanervaring bij het beoordelen van urinesediment te onderzoeken. Daarom werd het sediment van27 urinestalen (van 13 honden en 14 katten) onafhankelijk van elkaar microscopisch onderzochtdoor één ervaren waarnemer (de expert) en twee onervaren laatstejaarsstudenten diergeneeskunde. Er was voor de meeste elementen een zwakke overeenkomst (lage kappawaarde: 0-0,4)tussen de observaties van de expert en die van de studenten, met uitzondering van een matigeovereenkomst voor struvietkristallen (kappawaarde: 0,47). De overeenkomst tussen de studenten onderling was eveneens zwak, maar iets hoger dan de overeenkomst tussen de ervaren enonervaren waarnemers. In deze studie wordt aangetoond dat ervaring een belangrijke rol speeltom urinesediment correct te onderzoeken.
Volledige tekst: 
pp 201-206
Origine(e)l(e) artikel(en)

88 (4) pp 192

Titel: 
Vergelijking van twee California Mastitis Testen met de elektronische celgetalbepaling voor de detectie van intramammaire infecties in mengmelkstalen van melkvee
Auteur(s): 
E. BIEBAUT, S. PIEPERS, D. VALCKENIER, S. DE VLIEGHER
Samenvatting: 
Het celgetal van de melk is een indicator voor de aanwezigheid van een intramammaire infectiebij melkvee. Het doel van deze studie was om van 179 mengmelkstalen de resultaten van de elektronische celgetalbepaling via het Fossomatic™ toestel te vergelijken met deze van twee commerciëleCalifornia Mastitis Testen (CMT) op basis van verslijming, al dan niet in combinatie met kleurverandering. De meest voorkomende major pathogenen bij bacteriologisch onderzoek warenStreptococcus uberis en Staphylococcus aureus en de vaakst geïsoleerde minor pathogenen warende niet-aureus stafylokokken. Het celgetal geschat aan de hand van de CMT-testen kwam goedovereen met het elektronisch bepaalde celgetal bekomen met de Fossomatic™. De testkarakteristieken van beide CMT-testen waren vergelijkbaar, zowel onderling als met deze bekomen voorde elektronische celgetalbepaling. Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden datbeide CMT-testen in de praktijk kunnen gebruikt worden om koeien met een intramammaireinfectie veroorzaakt door major pathogenen te helpen detecteren.
Volledige tekst: 
pp 193-200
Origine(e)l(e) artikel(en)

88 (3) pp 150

Titel: 
Detectie van runderpapillomavirus in een paardencellijn als contaminant
Auteur(s): 
Z. AKKUTAY-YOLDAR, T. OĞUZOĞLU, F. DOĞAN, V. ATASEVEN
Samenvatting: 
Boviene papillomavirussen (BPV) behoren tot de familie van Papillomaviridae. Papillomavirussenzijn meestal soortspecifiek en epitheliotroop. Delta-BPVs vormen een uitzondering op deze regelomdat ze ook fibroblasten en niet-boviene hoefdieren kunnen infecteren. Celcultuur is essentieel voorhet uitvoeren van in-vitrostudies, analyse van virusbiologie, vaccinproductie, weefselmanipulatieen toxiciteitstesten. In deze context vormt cellulaire contaminatie een aanzienlijk probleem. In devoorliggende studie werden verscheidene cellijnen (n = 27) beoordeeld op mogelijke BPV-besmetting.Voor dit doel werd DNA geëxtraheerd uit een celcultuur en vervolgens gescreend op de aanwezigheidvan papillomavirus L1-capsidegen DNA met behulp van een consensus-polymerasekettingreactie(PCR)- systeem. Immunofluorescentiekleuring (IF) werd gebruikt voor de detectie van virale eiwitten.Opmerkelijk was dat één cellijn afgeleid van paardendermis positief testte met PCR en met dedaaropvolgende IF-kleuring voor L1. Amplicon-sequenering gevolgd door L1-DNA-sequentievergelijkingleidde tot de identificatie van een vermoedelijk nieuw BPV-type dat de grootstegelijkenissen met Delta-BPV-typen 1 (76%) en 2 (73%) vertoonde. Volgens de auteurs is dit het eersterapport over de aanwezigheid van een vermeende BPV als een virale contaminant in celculturen diemogelijk een tot nu toe onbekende Delta-BPV vertegenwoordigt.
Volledige tekst: 
pp 150-156
Origine(e)l(e) artikel(en)

88 (3) pp 137

Titel: 
Beta-caroteen en vitamine E in de melkveehouderij: factoren die bloedconcentraties beïnvloeden - een veldstudie in Vlaanderen
Auteur(s): 
J. DE BIE, K. PROOST , H. VAN LOO, J. CALLENS, P.E.J. BOLS, E . FRANSEN, J.L.M.R. LEROY
Samenvatting: 
In deze veldstudie uitgevoerd in de Vlaamse melkveehouderij wordt aangetoond dat factoren, zoalslactatiestadium, bedrijfstype (met of zonder weidegang) en seizoen, geassocieerd zijn met plasma-β-caroteen (bC) en vitamine E (VitE)-concentraties bij melkvee. De iCheck bC is een eenvoudig apparaatwaarmee de bC-status van een koe snel en op het bedrijf geëvalueerd kan worden. Een derdevan de melkkoeien vertoonde deficiënties in plasma-bC en VitE en dit voornamelijk tijdens de vroegelactatie en op bedrijven zonder weidegang. De opname van vers gras kon de daling in plasma-bC enVitE vroeg na de kalving niet opheffen. De bC- en VitE-status van droogstaande koeien was significantbeter bij deze met mogelijkheid tot weidegang. Deze bevindingen kunnen bijdragen tot het herformulerenvan de diëtaire antioxidant-aanbevelingen met als doel hoogproductieve melkkoeien in optimalegezondheid te houden.
Volledige tekst: 
pp 137-149
Origine(e)l(e) artikel(en)

88 (2) pp 077

Titel: 
Staalname en cryopreservatie van epididymale spermatozoa bij de hond
Auteur(s): 
N. SIMONS, A. VAN SOOM, E. WYDOOGHE
Samenvatting: 
Wanneer een reu niet kan ejaculeren, kan epididymaal sperma gebruikt worden om een teefkunstmatig te insemineren. In deze studie werden twee methoden vergeleken om epididymaalsperma te verzamelen na castratie, namelijk de “float-up”-methode en de aspiratiemethode.Met de float-up-methode konden meer spermatozoa verzameld worden dan met de aspiratiemethode(1810±718,1 miljoen versus 694±244,5 miljoen respectievelijk, p-waarde = 0,018).Wanneer sperma verzameld werd met de float-up-methode, kon na het invriezen een trendtot een hogere motiliteit waargenomen worden dan met de aspiratiemethode (52±9,4% versus44±9,4% respectievelijk, p-waarde = 0,060). Deze stalen vertoonden meer bloedcontaminatiedan de stalen verzameld met de aspiratiemethode. Dit bleek echter geen nadelig effect te hebbenop de spermakwaliteit en -kwantiteit. Daarom kon geconcludeerd worden dat bij voorkeurde float-up-methode dient gebruikt te worden, wanneer epididymaal sperma verzameld moetworden bij honden.
Volledige tekst: 
pp 077-082
Origine(e)l(e) artikel(en)

88 (2) pp 067

Titel: 
Cardiovasculaire, respiratoire, gastro-intestinale en gedragseffecten van intraveneuze lidocaïnetoediening bij gezonde paarden bij bewustzijn en evaluatie van de relatie met serumconcentraties van lidocaïne en mono-ethylglycinexylidide
Auteur(s): 
A.SALCICCIA, D.M. LOPEZ AREVALO, A. MAES, S. CROUBELS, V. BUSONI, J. DETILLEUX, C. SANDERSEN, H. AMORY
Samenvatting: 
Deze studie had als doel de relatie te bepalen tussen de serumconcentraties van lidocaïne/monoethylglycinexylidide(MEGX) en hun effect op de verschillende lichamelijke stelsels bij het paard. Vijfgezonde paarden bij bewustzijn kregen een twee uur durende placebo-intraveneuze infusie gevolgd dooreen twee uur durende lidocaïne-infusie (bolus van 1,3 mg/kg in tien minuten gevolgd door een constanteinfusie van 0,05 mg/kg/min). De lidocaïne- en MEGX-serumconcentraties werden om de tien à vijftienminuten gemeten. Het evenwichtsverlies, de spiertrillingen, het ademhalings-, spijsverterings- en cardiovasculairestelsel werden beoordeeld met behulp van verschillende niet-invasieve methoden. Tijdensde toediening van de lidocaïne-infusie was de gemiddelde (± standaarddeviatie) lidocaïne- en MEGXconcentratierespectievelijk 768,88 ± 93,32 ng/ml en 163,08 ± 108,98 ng/ml. De toediening van een lidocaïne-infusie beïnvloedde significant de aanwezigheid van trillen. Ook veroorzaakte ze een statistischmaar niet-klinisch significante afname van de systolische en diastolische bloeddruk, die beide correleerdenmet de lidocaïne- en MEGX-serumconcentratie. Verder verhoogde ze eveneens de duodenale contractiefrequentie,die correleerde met de serumlidocaïne-concentratie. In de voorliggende studie werdenmilde hypotensieve en prokinetische kortetermijneffecten van een lidocaïne-infusie waargenomen.
Volledige tekst: 
pp 067-076
Origine(e)l(e) artikel(en)

86 (6) pp 361

Titel: 
Klinische en biochemische aspecten van de orale supplementatie van organische sporenelementen aan Belgisch witblauwe koeien tijdens de late dracht
Auteur(s): 
H. GUYOT, J. MARTÍN-TERESO, W. LITJENS, B. BRUTSAERT, L. DESMET, G. CHELEUX, P. DUBREUCQ, F. ROLLIN
Samenvatting: 
Vleesvee is gevoelig voor een tekort aan sporenelementen. In deze studie wordt het effect van supplementatiemet organische of anorganische sporenelementen onderzocht. Drachtige koeien op dertienWaalse bedrijven met Belgische witblauwe dieren werden verdeeld in twee gelijke groepen, resulterendin een “random-block-design” met twee behandelingen en zesentwintig experimentele eenheden(halve bedrijven) met het bedrijf als “block”. De dieren in groep A kregen een supplement dat 50%organisch selenium, zink en koper bevatte en 50% anorganische sporenelementen, terwijl de dierenin groep B 100% anorganische sporenelementen kregen. Zink in bloed (p=008), selenium in bloed(p<0,01) en colostrum (p<0,01) waren hoger in groep A. Er waren geen verschillen (p>0,1) op hetgebied van gezondheid en kalvergroei. Alhoewel de dierprestaties gelijk waren voor de twee verschillendebehandelingen, resulteerde de supplementatie met organische sporenelementen in een hogerenutritionele efficiëntie voor het behoud van de selenium- en zinkstatus. Daarnaast leek deze supplementatiede ontsteking die geassocieerd is met een keizersnede te verminderen.
Volledige tekst: 
pp 361-371
Origine(e)l(e) artikel(en)

86 (6) pp 351

Titel: 
MRI-gebaseerde morfometrische analyse gerelateerd aan chiari-achtige malformatie bij brachycefale hondenrassen
Auteur(s): 
C.R. GORDON, K. MARIONI-HENRY, P. AMENGUAL, T. LIUTI
Samenvatting: 
Het doel van deze studie was om de potentiële verschillen en correlaties te onderzoeken tussen dehersen- en schedelmorfologie en de klinische klachten van brachycefale hondenrassen met en zonderchiari-achtige malformaties (CLM). Van MRI-afbeeldingen van de hersenen en de craniocervicaleovergang van dertig brachycefale honden met de nek in flexie werden verscheidene metingen afgeleid.Aan elke hond werd een klinische score toegewezen. Er was sprake van een significant kleinere afstandtussen het planum van het foramen magnum en de pons, wat bewijs leverde voor craniocefaliedisproportievergelijkbaar met de chiari-malformatie type I bij de mens. De cerebrale lengte in relatietot de craniale lengte bij de honden met CLM was significant groter dan die van de honden in de controlegroepzonder CLM. Dit ondersteunde de hypothese dat er bij CLM sprake is van een globale overpopulatievan de hersenen; dit in tegenstelling tot bij de mens. Er was sprake van een significante correlatietussen deze metingen en de mate van cerebellaire herniatie. Er werden echter geen significanteverschillen tussen, noch correlaties met de klinische score aangetoond. Dit is de eerste beschrijving vaneen morfometrische analyse van een uitsluitend brachiocefale populatie bij zowel een studiegroep metCLM als een controlegroep zonder CLM.
Volledige tekst: 
pp 351-360
Origine(e)l(e) artikel(en)

Pagina's