84 (2) pg 101-109
Eeuwenlang was bloed aflaten via een snede in de aders (flebotomie, aderlating) ontzettendpopulair in de geneeskunde van mens en dier. Naast het meest gebruikelijke ‘slaan van bloed’in de halsader van paard en rund werd ook bloed afgelaten op diverse andere plaatsen, gaandevan het gehemelte tot de staart. Behalve veneus bloed werd soms ook arterieel bloed afgetapt.In de humane geneeskunde was ook het kunstmatig verwekken van lokale capillaire bloedingenpopulair. Dit gebeurde met behulp van Hirudo (echels, bloedzuigers) en met zogenaamde ‘laatkoppen’(vacuüm trekkende bokaaltjes op de huid). Het hoofddoel van al deze praktijken waszowel voor het volk als voor de artsen duidelijk: ziekteverwekkende stoffen (het ‘kwaad’) uithet lichaam laten ontsnappen. In de Hippocratisch-Galenische geneeskunde werd dit ingebed intheorieën over evenwicht (syncrasie) en onevenwicht (dyscrasie) van de verschillende lichaamsvochten(“humores”), waar mogelijk ook de verklaring lag voor de soms moeilijk toepasbare,lokale bloedafnamen dichtbij aangetaste lichaamsdelen.Een tweede, vooral in de diergeneeskunde ooit zeer belangrijke techniek bestond er in metbehulp van de zogenaamde etterdrachten of andere irriterende middelen kunstmatig lokale ontstekingenop te wekken. Hoewel de gelijkenis met aderlaten niet evident is, berust het geloof inde heilzame werking van deze ingreep op het zelfde hoofdprincipe: de ziekteverwekkende stof,het ‘kwaad’, moet uit het lichaam verdreven worden.