83 (3) 113-118
In deze studie werd het voorkomen van oorhematomen bij gespeende biggen onderzocht enwerd nagegaan of het voorkomen gerelateerd was aan bepaalde risicofactoren. In totaal werdenvijf opeenvolgende groepen biggen (n=10.657) binnen een bedrijf onderzocht vanaf het spenen(drie weken) tot het einde van de biggenbatterij (tien weken). De gemiddelde incidentie per groepbedroeg 2,3%, variërend van 1,3% tot 2,9%. Bij bargen was de incidentie 2,1%, bij zeugen 2,5%(P > 0,05). De incidentie bij biggen van eersteworpszeugen bedroeg 0,92%, bij biggen van meerdereworpszeugenwas dit 2,45% (P < 0,001). De meeste nieuwe gevallen traden vier à vijf wekenna het spenen op. Het risico op het ontstaan van een oorhematoom was ruim tweemaal groterlangs de zijde waar een oormerk aanwezig was (RR = 2,28 [1,74 – 2,98]). Verder onderzoek, bijvoorkeur op meerdere bedrijven, is wenselijk om de resultaten te bevestigen en/of te verklarenen om de controlemaatregelen te optimaliseren.