2014 (1) 42-48
De diergeneeskunde vindt zijn oorsprong in de klassieke oudheid. De kennis die destijds bijde oude Grieken en Romeinen was vergaard, bleef ter beschikking dankzij meerdere vertalingenen compilaties. Het toenemende belang van het paard leidde in de 16de en 17de eeuw tot een sterkestijging van de interesse en tot de publicatie van enkele meer wijdverbreide standaardwerkenover het paard en de paardrijkunst. De meeste rijscholen en academiën die aan de oorspronglagen van de eerste veeartsenijschool (Lyon, 1761), konden een aantal van deze publicaties terbeschikking stellen van hun leerlingen en/of waren voor hun docenten een belangrijke bron vaninformatie. Deze veelal luxueuze uitvoeringen bevatten behoorlijke beschrijvingen van visueelwaarneembare structuren en hun afwijkingen. De onderliggende functionele of fysiologischekennis ontbrak echter nagenoeg volledig. Het bestaan van meer klassieke handboeken zoals weze nu kennen, was mede door het ontbreken van een formele vorm van veeartsenijkundig onderwijsvóór 1750, onbestaande.Na een korte inleiding over de kennis van de veeartsenijkunde bij de Grieken en Romeinen,wordt in dit eerste deel kort de (vooral Franse) diergeneeskundige literatuur belicht tot aan depublicatie van één van de meest bekende werken uit die tijd, ‘Le Nouveau Parfait Maréchal’ vanFrançois Alexandre de Garsault (Frankrijk, eerste uitgave 1741).