Voor de praktijk

Nederlands

77 (5) 319-324

Titel: 
Een alternatieve methode van intraveneuze vochttherapie bij rundvee: het oorinfuus in de praktijk
Auteur(s): 
I. KOLKMAN, M. VAN AERT, A. DE KRUIF
Samenvatting: 
In dit artikel wordt een beschrijving gegeven van de aanpak van en de materialen die nodig zijn voor eeninfuus via de oorvene van runderen in de praktijk. Met behulp van deze methode is het mogelijk om zowel aankalveren als aan koeien een groot volume vocht gespreid over een langere tijd toe te dienen. Naast de anatomievan het oor wordt de infusietechniek stap voor stap besproken. Volgens de ervaring van de auteurs kan dezemethode mits enige oefening vlot in de praktijk worden toegepast zonder complicaties en met beperkte kosten.
Volledige tekst: 
pp 319-324
Voor de praktijk

77 (6) 421-428

Titel: 
Gebruik van progestagenen bij de teef en de kattin: een enquête bij Vlaamse kleine huisdierenpraktijken
Auteur(s): 
B. MADDENS, T. RIJSSELAERE, J. DEWULF, A. VAN SOOM
Samenvatting: 
Het toedienen van progestagenen bij de teef en de kattin voor de controle van de oestrus impliceert risico’sop het optreden van reproductieve en niet-reproductieve nevenwerkingen. Andere anticonceptieve methoden,zoals chirurgische sterilisatie, vormen een volwaardig alternatief. Het doel van dit artikel was na te gaan hoeen in welke mate progestagenen gebruikt worden in de kleine huisdierenpraktijk. Deze informatie werdverzameld door middel van een enquête die beantwoord werd door 80 Vlaamse dierenartsen.Chirurgische sterilisatie wordt door 98% van de dierenartsen aan de eigenaar aangeraden voor de controlevan loopsheid of krolsheid van zijn dier. Toch worden progestagenen bij de teef en de kattin nog voorrespectievelijk 71% en 58% door de praktijken gebruikt. Bij de teef worden vooral de injecteerbareformuleringen van medroxyprogesteronacetaat en proligeston aangewend; bij de kattin de orale toedieningvan megestrolacetaat. Een toenemende eetlust en gewicht, melkklierneoplasie en cysteuze endometrium -hyperplasie/pyometra zijn de nevenwerkingen die door dierenartsen bij beide diersoorten het meest gezienworden.
Volledige tekst: 
pp 421-428
Voor de praktijk

78 (4) 270-275

Titel: 
De techniek van de keizersnede bij het rund zoals uitgevoerd door Vlaamse dierenartsen
Auteur(s): 
E. VAN DE WOUWER, I. KOLKMAN, S. RIBBENS, A. DE KRUIF
Samenvatting: 
Ongeveer 50 jaar geleden werd de eerste keizersnede met succes uitgevoerd. Door de jaren heen is detechniek veranderd en verbeterd. Tegenwoordig gebeurt de keizersnede routinematig, mede door de evolutievan het Belgisch Witblauwe ras. Om na te gaan welke materialen en technieken er momenteel door depraktiserende dierenartsen worden gebruikt, werd er een enquête gehouden met vragen over de niet-gecompliceerdekeizersnede. De voorbereiding en de operatie zelf blijken te verschillen, maar veel van deze verschillen,bijvoorbeeld de keuze van desinfectantia of antibiotica, hebben echter weinig invloed op heteindresultaat. Andere zaken die in de keizersnedeprocedure al dan niet worden uitgevoerd, zoals een voorafgaandvaginaal onderzoek, kunnen het eindresultaat beïnvloeden. De daaraan verbonden risico’s wordeneveneens in dit artikel besproken. Tijdsgebrek, de ervaring van de dierenarts en de kostprijs zijn enkele redenenvoor het kiezen van bepaalde operatietechnieken of –materialen.
Volledige tekst: 
pp 270-275
Voor de praktijk

79 (1) 59-65

Titel: 
Tewerkstelling van dierenartsen afgestudeerd aan de Universiteit Gent tussen 1998 en 2008
Auteur(s): 
P. VAN NIELANDT, J. DEWULF, S. DE VLIEGHER, A. DE KRUIF
Samenvatting: 
Aan de hand van een enquête bij dierenartsen afgestudeerd tussen 1998 en 2008 aan de Universiteit Gentwerd gepeild naar hun arbeidsperspectieven. Uit de resultaten van de 447 ingevulde enquêtes blijkt dat 2 op3 afgestudeerden praktiserende dierenartsen zijn. Het merendeel werkt in een kleine huisdierenpraktijk enin een groepspraktijk. Er blijkt voor de verschillende optierichtingen in het laatste jaar geen significantverschil te bestaan wat de duur tussen het afstuderen en het vinden van een eerste baan betreft.Jonge dierenartsen werken gemiddeld 52 uur per week ongeacht het type job dat men uitoefent. Ongeveerde helft van de respondenten vindt dat zijn/haar loon lager is dan dat van familie of vrienden met eenuniversitair diploma. Veertig procent van de dierenartsen geeft aan tevreden tot erg tevreden te zijn met hetloon.Eén op 3 afgestudeerden werkt of heeft ooit gewerkt als schijnzelfstandige. Driekwart van de ondervraagdenvoelt zich gelukkig tot zeer gelukkig in zijn of haar huidige job. Zij vinden hun werk uitdagend tot zeeruitdagend.
Volledige tekst: 
pp 59-65
Voor de praktijk

79 (3) 218-226

Titel: 
Het functioneren van de dierenarts binnen de Belgische varkenshouderij: een enquête bij practici
Auteur(s): 
D. MAES, H. VANDER BEKEN, J. DEWULF, S. DE VLIEGHER, F. CASTRYCK, A. DE KRUIF
Samenvatting: 
Via een enquête bij varkenspractici werd getracht een beeld te krijgen van het functioneren van dedierenarts in de huidige Belgische varkenshouderij. De enquête bestond uit 76 vragen die betrekking haddenop de opleiding tot dierenarts, de praktijksituatie en de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding. Drieënveertigpraktijkdierenartsen hebben de enquête ingevuld. Ze hebben gemiddeld 17 jaar praktijkervaring. De meesten(45%) zijn er voorstander van om de huidige opleiding tot dierenarts met het systeem van optievakken tebehouden, een minderheid wil ofwel meer (19%) ofwel minder (36%) differentiatie tijdens de studie. Bijna alledierenartsen (19/20) die na 1997 zijn afgestudeerd, hebben ofwel het optievak varken, pluimvee en konijn,ofwel een keuzevak met betrekking tot het varken gevolgd. Achtenvijftig procent is werkzaam alsonafhankelijk praktijkdierenarts en 42% is als praktijkdierenarts tevens verbonden aan een veevoederbedrijf. Vierenveertig procent werkt in een eenmanspraktijk en 56% in een groepspraktijk. Bijna alle dierenartsenhebben een voltijdse functie en werken gemiddeld 54 uur per week. De respondenten zijn bedrijfsdierenartsop gemiddeld 43 varkensbedrijven. Een goede vakkennis alsook een vlotte sociale omgang worden als debelangrijkste factoren beschouwd voor een succesvolle diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding. Een belangrijkdeel van het inkomen (43%) blijkt te worden gehaald uit de geneesmiddelenverkoop. Vijfentachtig procent vande dierenartsen meldt dat varkenshouders niet bereid zijn te betalen voor deskundig advies. Het opvolgenvan de gezondheidsstatus van de dieren gebeurt het beste door middel van aanvullend onderzoek op het bedrijfen niet in het slachthuis. De praktijksituatie en de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding kunnen volgens eengroot deel van de respondenten op tal van punten (administratie, vergoeding, rol van kwaliteitslabels,medicatie en toezicht op voorschrijfgedrag) verbeterd worden. Zesentachtig procent van de respondentengeeft aan dat ze in hun huidige positie willen blijven. Dit wijst op een grote tevredenheid en toont aan dat dehuidige praktijkdierenartsen hun toekomst binnen de varkenssector hoopvol tegemoetzien.
Volledige tekst: 
pp 218-226
Voor de praktijk

79 (4) 302-306

Titel: 
Bioveiligheid op varkensbedrijven: ontwikkeling van een online scoresysteem en de resultaten van de eerste 99 deelnemende bedrijven
Auteur(s): 
M. LAANEN, J. BEEK, S. RIBBENS, F. VANGROENWEGHE, D. MAES, J. DEWULF
Samenvatting: 
Onder bioveiligheid verstaat men het geheel van maatregelen om het risico op de insleep en verspreidingvan pathogenen te minimaliseren en zodoende de dieren ‘gezond’ te houden. Om de bioveiligheid op eenvarkensbedrijf te kwantificeren is een scoresysteem ontwikkeld. Dit systeem kwantificeert de verschillendeaspecten van de externe en de interne bioveiligheid in functie van hun belang in de ziektetransmissie. Hierdooris het mogelijk bedrijven op te volgen in de tijd en het kan de varkenshouder motiveren om aan bioveiligheidte werken. Het scoresysteem is geïmplementeerd via een website die gratis online kan worden ingevuld. Vandecember 2008 tot augustus 2009 hebben 99 bedrijven de vragenlijst vrijwillig ingevuld. De gemiddelde scorevoor externe bioveiligheid is 65/100 en die voor interne bioveiligheid 50/100. Er zijn opvallend grote verschillentussen de scores van verscheidene bedrijven in de verschillende categorieën. Verder is op 92% van de bedrijvende score voor externe bioveiligheid hoger dan die voor interne bioveiligheid. Dit alles geeft aan dat er op veelbedrijven nog veel ruimte voor verbetering is en dat er bijzondere aandacht nodig is voor interne bioveiligheid.
Volledige tekst: 
pp 302-306
Voor de praktijk

80 (2) pp 155-160

Titel: 
Handelwijze van de dierenarts en dierengedragstherapeut, geconfronteerd met een vermoedelijk problematische gezinssituatie bij een cliënt
Auteur(s): 
R. DE MEESTER, K. VAN HOEY
Samenvatting: 
Dierenartsen en andere dienstverleners, waaronder dierengedragstherapeuten worden somsgeconfronteerd met gezinssituaties waarbij bij hen het vermoeden zou kunnen ontstaan vandierenmishandeling of mishandeling van gezinsleden. In dit artikel wordt kort ingegaan op een recente studiedie het verband tussen beide heeft onderzocht en op de mogelijkheden die er in België zijn om hierop tereageren. Het wettelijke kader met betrekking tot het verlenen van hulp aan mensen in nood en de zwijgplichtwordt eveneens bekeken. Wanneer het uitsluitend gaat om dierenmishandeling is, afhankelijk van de diersoorten de omstandigheden, een melding via de provinciale controle-eenheden (PCE) van het federaal agentschapvoor de veiligheid van de voedselketen (FAVV) of via de inspectiedienst van de federale overheidsdienst (FOD)volksgezondheid of via de lokale politie aangewezen. Wanneer er een vermoeden is van intra- of extrafamiliaalgeweld zijn er twee pistes. Men kan via de vertrouwensartsencentra werken, waarbij deze al dan niet beslissende gerechtelijke instanties te verwittigen, of rechtstreeks via de politie, waarbij het gerechtelijk apparaatsteeds in werking treedt. De handigste manier om een overzicht te krijgen van de sociale instanties die in eenbepaalde regio kunnen worden ingeschakeld, is via het internet, langs de zogenaamde sociale kaart van deregio (www.desocialekaart.be).
Volledige tekst: 
pp 155-160
Voor de praktijk

80 (3) pp 240-247

Titel: 
Relatie tussen huisvesting en fysieke gezondheidsproblemen van paarden: een enquête over de perceptie van paardeneigenaars
Auteur(s): 
S. BROECKX, P. DEPREZ, J. GOVAERE, J.H. SPAAS, J. CHRISTIAENS, D. MAES
Samenvatting: 
De doelstelling van dit preliminair onderzoek was om de perceptie van paardeneigenaars van de huisvestingvan paarden en de gezondheid en het welzijn van paarden te onderzoeken. Om dit te weten te komen werd eenenquête opgesteld met 36 meerkeuzevragen over diverse aspecten van de huisvesting van paarden. De enquêtewerd via e-mail verstuurd naar ongeveer 600 paardeneigenaars over heel Vlaanderen. In totaal hebben 225paardeneigenaars de enquête ingevuld en teruggestuurd.Het onderzoek geeft een beeld van de huisvestingsgerelateerde risicofactoren die de paardeneigenaars in depraktijk herkennen en de link die de eigenaar legt met huisvestingsgerelateerde aandoeningen. Hoewel depaardeneigenaars zich meestal voldoende bewust zijn van deze invloeden, wordt er in de praktijk nog te weinigrekening mee gehouden. Vijftig procent van de respondenten geeft de onuitvoerbaarheid van het advies van zijndierenarts hiervoor als reden aan. Volgens de respondenten zijn de belangrijkste risicofactoren met invloed opde gezondheid van paarden: tocht, het ontbreken van quarantainemaatregelen en de aanwezigheid van (scherpe)vreemde voorwerpen in de stal. Als gevolg hiervan antwoordt meer dan 50% van de respondenten dat neusvloeiingen hoesten bij hun paarden nog vaak voorkomen. Zevenenzestig procent van de paardeneigenaren isechter tevreden over het algemene management op stal. Toch vinden de paardeneigenaars bijvoorbeeld hunquarantainemaatregelen onvoldoende, zowel bij een ziekte-uitbraak (30% van de paardeneigenaars) als bij deaankoop van nieuwe dieren (36%). Vijftig procent van de paardeneigenaars geeft zijn stalinrichting minstens8/10 terwijl ongeveer 1 op 4 minder tevreden is (7/10) over de ondergrond van de stal en de stalwanden.De resultaten van dit onderzoek kunnen ertoe bijdragen dat eigenaars en dierenartsen huisvestingsfactorendie een risico vormen voor gezondheid- en fysieke welzijnsproblemen van paarden, vlotter herkennen en dezevervolgens aanpassen. Dit moet uiteindelijk leiden tot een verhoogd welzijn van het moderne, vaak langdurigopgestalde paard.
Volledige tekst: 
pp 240-247
Voor de praktijk

82 (1) pp 38-43

Titel: 
International breeder inquiry into the reproduction of the English bulldog
Auteur(s): 
E. WYDOOGHE, E. BERGHMANS, T. RIJSSELAERE, A. VAN SOOM
Samenvatting: 
Dystokie is een probleem bij alle hondenrassen, maar bij de Engelse buldog is het risico hoger omwillevan zijn bijzondere conformatie en specifi eke problemen zoals waterpups. In deze studie werd de frequentievan abnormale pups en voortplantingsproblemen onderzocht bij de Engelse buldog met behulp van eenenquête bij 39 teven. Bij 74,4% van deze teven werd kunstmatige inseminatie uitgevoerd. Bij 25,8% vande teven werden ademhalingsproblemen en anorexia waargenomen aan het eind van de dracht. De drachtduurde gemiddeld slechts 58,7 dagen vanaf de eerste dekking. In 94,8% van de bevallingen werd eenkeizersnede uitgevoerd, spontane geboorte kwam slechts bij 5,2% voor. De gemiddelde nestgrootte indeze studie was zes pups. Dertien percent van de pups werd dood geboren, 8,2% van de levende pups hadeen afwijking waarbij palatoschisis (38,8%) en waterpups (27,7%) het meeste voorkwamen. Tien percentvan de pups stierf vóór de speenleeftijd.
Volledige tekst: 
pp 38-43
Voor de praktijk

Pagina's