2019 - 88 (2)

Volume 88 (2019), nr. 2

88 (2) pp 126

Volledige tekst: 
pp 126-127
Vraag en antwoord

88 (2) pp 121

Titel: 
Uit de beginjaren van de vilbeluiken - Parijs eind 19de eeuw
Auteur(s): 
J. DESMET
Samenvatting: 
Aan de hand van een Franse monografie wordt een idee gegeven van de abominabele toestandendie in de 19de eeuw heersten in de grootstad Parijs betreffende het wegruimen en verwerkenvan dierenkrengen, in die tijd vooral paarden. Er mag geconcludeerd worden dat de Parijsevilbeluiken anno 1897 absoluut niet voldeden, noch voor wat betreft de volksgezondheid, nochvoor het verhinderen van besmettingsgevaar voor andere huisdieren. Dit wordt in een naschriftaangevuld met enkele van de schaarse gegevens over Belgische toestanden en wetgeving daterenduit het begin van de vorige eeuw.Naar ‘Des Clos d’Equarrissage’ (1897) door Theophile Alphonse Morel, vétérinaire sanitaire duDépartement de la Seine (Collectie Diergeneeskundig Verleden, Faculteit Diergeneeskunde, Merelbeke.Vertaling en bewerking door Johan De Smet).
Volledige tekst: 
pp 121-125
Uit het verleden

88 (2) pp 113

Titel: 
Equine metabool syndroom
Auteur(s): 
P. DEPREZ
Samenvatting: 
Het equine metabool syndroom wordt omschreven als een verzameling van risicofactorenvoor het ontstaan van endocrinologisch veroorzaakte hoefbevangenheid. Een verstoring van deinsulineregulatie ligt aan de basis van het probleem. Voeding, voedingstoestand en genetischefactoren zijn belangrijke risicofactoren voor het ontstaan van deze verstoorde insulineregulatie.Er is een groot aantal diagnostische methoden beschreven, elk met hun voor- en nadelen. Behandelingen management van paarden en pony’s met het equine metabool syndroom bestaan vooralin het aanpakken van een aantal risicofactoren, waarbij diëtaire maatregelen de belangrijksterol spelen.
Volledige tekst: 
pp 113-120
Permanente vorming

88 (2) pp 103

Titel: 
Allergie bij de hond: een bevraging van dierenartsen en eigenaars over de toestand in Vlaanderen
Auteur(s): 
C. DEPESSEMIER, E. COX, M. PELST
Samenvatting: 
De laatste decennia is de prevalentie van allergieën in de humane geneeskunde toegenomen.Bij gezelschapsdieren wordt een gelijkaardige trend vermoed. Er is echter weinig bekend over demate van voorkomen van allergieën bij de hond in Vlaanderen. In de voorliggende studie werdendierenartsen en eigenaars via een enquête bevraagd over de vijf meest voorkomende types allergie,i.e. atopie, vlooienallergie, voedselallergie, contactallergie en allergie voor medicatie en injecties.De door dierenartsen geschatte mediane prevalentie was respectievelijk 15%, 10%, 5%,2% en 1%. Er werden enkele opvallende verschillen waargenomen met de literatuur. Eigenaarsvermeldden een bloedtest als meest gebruikte test voor de diagnose van voedselallergie. Levenin een stedelijke omgeving kon niet in verband worden gebracht met een verhoogd risico op allergieen 11% van de dierenartsen meldde waspoeder als contactallergeen. Meer dan de helftvan de dierenartsen meent dat het aantal allergische honden in de loop van zijn/haar carrière istoegenomen.
Volledige tekst: 
pp 103-112
Voor de praktijk

88 (2) pp 097

Titel: 
Problemen omtrent partus en neonatale sterfte bij raskatten: een studie bij Vlaamse fokkers
Auteur(s): 
J. DE MOOR, A. VAN SOOM, E. WYDOOGHE
Samenvatting: 
Hoewel het fokken met raskatten aan populariteit wint, zijn weinig wetenschappelijke gegevensbeschikbaar omtrent de partus en de problemen die hierbij kunnen optreden. In verschillendestudies werd aangetoond dat kittensterfte bij fokkers varieert van 15 tot 40%. Aan de handvan een enquête bij fokkers werden in deze studie gegevens over 151 nesten verzameld van zespopulaire rassen in Vlaanderen. De gemiddelde drachtduur bedroeg 65,1 ± 2,64 dagen. De gemiddeldenestgrootte bedroeg 4,5 ± 1,73 kittens. Kattinnen ouder dan vier jaar hadden een significantkleinere nestgrootte (3,6 ± 1,48 kittens) dan katten jonger dan vier jaar (4,8 ± 1,71 kittens)(P = 0,001). Bij 8,5% van de nesten werd bij de kattin een keizersnede uitgevoerd. Congenitaleafwijkingen werden gerapporteerd bij 6,8% van de nesten. Het totale sterftepercentage tot despeenleeftijd bedroeg in de voorliggende studie 21,4%. Bij een kleinere nestgrootte (1-3 kittens:12,2%), evenals bij grotere nesten (6-9 kittens: 7,3%) werd een significant hoger aantal doodgeboortenvastgesteld dan bij nesten van vier (4,8%) of vijf kittens (3,5%) (P = 0,016).
Volledige tekst: 
pp 097-102
Voor de praktijk

88 (2) pp 091

Titel: 
Necrotiserende eosinofiele dermatitis bij drie honden
Auteur(s): 
J. DECLERCQ, G. VERCAUTEREN
Samenvatting: 
In dit artikel wordt bij drie honden necrotiserende eosinofiele dermatitis beschreven met een acuutontstaan en snel verloop. De eerste huidletsels werden gekenmerkt door intens jeukende erythemateuzeen stevig aanvoelende intacte papels en plaques. De letsels werden snel groter en evolueerden totsamenvloeiende targetoïde nodulen met centrale exsudatie, ulceratie en necrose. De letsels kwamenhoofdzakelijk voor op de hals en op de dorsolaterale romp. Eén hond vertoonde ook orale letsels.Het histopathologisch beeld toonde in de drie gevallen eosinofiele dermatitis en panniculitisgericht op de dermale en subcutane bloedvaten met secundaire aantasting van de haarfollikels. Eenovergevoeligheidsreactie op medicatie of op andere lichaamsvreemde antigenen kunnen mogelijk deoorzaak zijn geweest.
Volledige tekst: 
pp 091-096
Casuïstiek(en)

88 (2) pp 083

Titel: 
Postoperatieve wondinfecties ondanks perioperatieve toediening van antimicrobiële middelen bij twee honden
Auteur(s): 
A. LYSSENS, N. DEVRIENDT, E. STOCK, T. ROGGEMAN, H. DE ROOSTER
Samenvatting: 
Postoperatieve wondinfecties zijn een veel voorkomend probleem. Een prevalentie van 0,8 tot 18%wordt beschreven in de diergeneeskunde. Factoren met betrekking tot de patiënt, omgeving en chirurgiehebben een invloed op het ontstaan van postoperatieve wondinfecties.Twee honden die na voorpootamputatie een postoperatieve wondinfectie ontwikkelden, wordenbesproken. De eerste hond werd aangeboden met een complexe open intra-articulaire fractuur vande rechterelleboog. De andere hond onderging een amputatie omwille van een wekedelensarcoma terhoogte van de rechterelleboog. In beide gevallen werd er perioperatief cefazoline toegediend. Bij deeerste patiënt werd het antibioticum postoperatief verdergezet. De andere hond kreeg geen postoperatiefantibioticum. Beide honden ontwikkelden na vier tot vijf dagen een postoperatieve wondinfectie.De aanwezigheid van verschillende risicofactoren kan de kans op postoperatieve wondinfecties doentoenemen. Naast het correct gebruik van antimicrobiële middelen speelt ook het vermijden van dezerisicofactoren een belangrijke rol in de preventie van postoperatieve wondinfecties.
Volledige tekst: 
pp 083-090
Casuïstiek(en)

88 (2) pp 077

Titel: 
Staalname en cryopreservatie van epididymale spermatozoa bij de hond
Auteur(s): 
N. SIMONS, A. VAN SOOM, E. WYDOOGHE
Samenvatting: 
Wanneer een reu niet kan ejaculeren, kan epididymaal sperma gebruikt worden om een teefkunstmatig te insemineren. In deze studie werden twee methoden vergeleken om epididymaalsperma te verzamelen na castratie, namelijk de “float-up”-methode en de aspiratiemethode.Met de float-up-methode konden meer spermatozoa verzameld worden dan met de aspiratiemethode(1810±718,1 miljoen versus 694±244,5 miljoen respectievelijk, p-waarde = 0,018).Wanneer sperma verzameld werd met de float-up-methode, kon na het invriezen een trendtot een hogere motiliteit waargenomen worden dan met de aspiratiemethode (52±9,4% versus44±9,4% respectievelijk, p-waarde = 0,060). Deze stalen vertoonden meer bloedcontaminatiedan de stalen verzameld met de aspiratiemethode. Dit bleek echter geen nadelig effect te hebbenop de spermakwaliteit en -kwantiteit. Daarom kon geconcludeerd worden dat bij voorkeurde float-up-methode dient gebruikt te worden, wanneer epididymaal sperma verzameld moetworden bij honden.
Volledige tekst: 
pp 077-082
Origine(e)l(e) artikel(en)

88 (2) pp 067

Titel: 
Cardiovasculaire, respiratoire, gastro-intestinale en gedragseffecten van intraveneuze lidocaïnetoediening bij gezonde paarden bij bewustzijn en evaluatie van de relatie met serumconcentraties van lidocaïne en mono-ethylglycinexylidide
Auteur(s): 
A.SALCICCIA, D.M. LOPEZ AREVALO, A. MAES, S. CROUBELS, V. BUSONI, J. DETILLEUX, C. SANDERSEN, H. AMORY
Samenvatting: 
Deze studie had als doel de relatie te bepalen tussen de serumconcentraties van lidocaïne/monoethylglycinexylidide(MEGX) en hun effect op de verschillende lichamelijke stelsels bij het paard. Vijfgezonde paarden bij bewustzijn kregen een twee uur durende placebo-intraveneuze infusie gevolgd dooreen twee uur durende lidocaïne-infusie (bolus van 1,3 mg/kg in tien minuten gevolgd door een constanteinfusie van 0,05 mg/kg/min). De lidocaïne- en MEGX-serumconcentraties werden om de tien à vijftienminuten gemeten. Het evenwichtsverlies, de spiertrillingen, het ademhalings-, spijsverterings- en cardiovasculairestelsel werden beoordeeld met behulp van verschillende niet-invasieve methoden. Tijdensde toediening van de lidocaïne-infusie was de gemiddelde (± standaarddeviatie) lidocaïne- en MEGXconcentratierespectievelijk 768,88 ± 93,32 ng/ml en 163,08 ± 108,98 ng/ml. De toediening van een lidocaïne-infusie beïnvloedde significant de aanwezigheid van trillen. Ook veroorzaakte ze een statistischmaar niet-klinisch significante afname van de systolische en diastolische bloeddruk, die beide correleerdenmet de lidocaïne- en MEGX-serumconcentratie. Verder verhoogde ze eveneens de duodenale contractiefrequentie,die correleerde met de serumlidocaïne-concentratie. In de voorliggende studie werdenmilde hypotensieve en prokinetische kortetermijneffecten van een lidocaïne-infusie waargenomen.
Volledige tekst: 
pp 067-076
Origine(e)l(e) artikel(en)