2018 - 87 (3)

Volume 87 (2018), nr. 3

87 (3) pp 176

Volledige tekst: 
pp 176
Vraag en antwoord

87 (3) pp 164

Titel: 
Feliene arteriële trombo-embolie: prognostische factoren en behandeling
Auteur(s): 
L. LOCQUET, D. PAEPE, S. DAMINET, P. SMETS
Samenvatting: 
Feliene arterïele trombo-embolie (ATE) wordt veroorzaakt door een volledige of gedeeltelijke obstructie van een perifere arterie ten gevolge van trombus die gevormd werd op een andere plaats; dit vaak ten gevolge van cardiomyopathie. Gezien de klinische presentatie, waaraan vaak geen symptomen vooraf gaan, wordt ATE beschouwd als een van de meest verontrustende, spoedeisende situaties in de praktijk. Een aanzienlijk deel van deze patiënten wordt geëuthanaseerd op het moment van diagnose. Recent wetenschappelijk onderzoek heeft echter aangetoond dat sommige van deze patiënten een goede langetermijnoverleving kunnen hebben. Deze katten kunnen soms tot langer dan één jaar overleven met een goede levenskwaliteit, mits een correcte behandeling en nauwkeurige opvolging. Essentieel bij deze aandoening is het herkennen van specifieke prognostische factoren om de communicatie met de eigenaar te sturen en zo in samenspraak de beslissing te nemen het dier te behandelen of te euthanaseren. Verder zijn een individueel aangepaste therapie en gerichte follow-up van de patiënt belangrijk.
Volledige tekst: 
pp 150-175
Permanente vorming

87 (3) pp 150

Titel: 
Perceptie, drijfveren en hindernissen van bioveiligheid in de rundveeproductie
Auteur(s): 
B. DAMIAANS, S. SARRAZIN, E. HEREMANS, J. DEWULF
Samenvatting: 
Bioveiligheid omvat de preventie van ziektetransmissie binnen en tussen bedrijven. Twee aparte studies werden uitgevoerd om te onderzoeken wat veehouders aanzet of tegenhoudt om bioveiligheidsmaatregelen te implementeren. De eerste studie had tot doel de perceptie van rundveehouders rond bioveiligheid in kaart te brengen en de oorzaken voor de lage implementering te identificeren. Het eerste deel van deze studie bestond uit een focusgroepgesprek waarvan de trends gebruikt werden om een vragenlijst te ontwikkelen voor een enquête gericht tot Vlaamse rundveehouders. Hoewel de 91 deelnemende rundveehouders weet hadden van verscheidene bioveiligheidsmaatregelen, associeerden zij deze eerder met ziektepreventie dan met bioveiligheid. De bedrijfsdierenarts lijkt de voornaamste bron van informatie voor de veehouder (98%). Slechts twintig procent en 32% van de veehouders zijn ervan overtuigd dat de implementatie van bioveiligheid hen respectievelijk meer geld en tijd zou kosten. Tenslotte ziet 80% van de veehouders ruimte voor verbetering binnen hun bedrijf en geven ze aan nood te hebben aan praktische informatie. De tweede studie was gericht op de identificatie van hoofdpunten van twintig op voorhand geselecteerde bioveiligheidsmaatregelen, drijfveren en hindernissen aangaande de implementatie ervan. Ze werden door tweeëntwintig professionals uit de rundveesector, zoals veehouders, dierenartsen en adviseurs, beoordeeld op haalbaarheid, efficiëntie en return-on-investment. De afkalfstal, een knaagdierbestrijdingsprogramma en de reiniging en desinfectie van de stallen scoorden het hoogst. De laagst scorende maatregelen waren het douchen vooraleer de stallen te betreden en een ‘diervrije’ periode van 24 uur. De return-on-investment hiervan was heel laag, omdat daarvoor hoge investeringen noodzakelijk zijn. Om te begrijpen waarom bioveiligheid voordelig is, moet de veehouder een beeld krijgen van alle risico’s en kosten van ziekte, en inzien hoe bioveiligheid risico’s en kosten kan verminderen.
Volledige tekst: 
pp 150-163
Voor de praktijk

87 (3) pp 143

Titel: 
Mycobacterieel conjunctivaal granuloom bij een Chinese zaagbekeend (Mergus squamatus)
Auteur(s): 
B. GEBOERS, A. GARMYN, T. HELLEBUYCK, R. HAESENDONCK, L. BOSSELER, R. DUCATELLE, G. ANTONISSEN
Samenvatting: 
Een vijf jaar oude, vrouwelijke Chinese zaagbekeend werd aangeboden met een chronischeen wederkerende conjunctivitis van het linkeroog. Op klinisch onderzoek werden overvloedigetraanvloei en een kazig nodulair letsel vastgesteld ter hoogte van de palpebrale conjunctiva. Bijautopsie werd een kazig, necrotisch beleg waargenomen ter hoogte van de linkerconjunctiva ende infraorbitale sinus, en er waren multipele granulomen in diverse interne organen aanwezig.Histologisch onderzoek toonde granulomateuze splenitis, hepatitis, arteritis, fibrinonecrotiserendeenteritis, conjunctivitis en tevens amyloïdose van lever en milt aan. Bacteriologisch en moleculaironderzoek van de conjunctiva bij het levende dier toonde respectievelijk de aanwezigheid vaneen multiresistente Escherichia coli en Chlamydia psittaci aan. Deze bacteriën bleken vanondergeschikt pathogeen belang. Pre mortem werd echter geen cytologisch onderzoek of ziehlneelsen(ZN)-kleuring op de histologische coupe van het conjunctivabiopt uitgevoerd. Bovendienwerden pre mortem geen bijkomende onderzoeken, zoals bloedonderzoek en radiografie,uitgevoerd. De definitieve diagnose van een Mycobacterium avium-infectie ter hoogte van deconjunctiva en de inwendige organen werd pas bevestigd na autopsie door middel van een ZNkleuringen polymerasekettingreactie (PCR)- analyse. Lokale en systemische behandelingen metantimicrobiële producten, zoals fluoroquinolonen, tetracyclinen en aminoglycosiden, waren nietsuccesvol.
Volledige tekst: 
pp143-149
Casuïstiek(en)

87 (3) pp 139

Titel: 
Microsporum gypseum-infectie bij een paard met erge zomereczeem
Auteur(s): 
F. BOYEN, P. VAN ROOIJ, L. VANSTALLEN, B. FLAHOU, F. HAESEBROUCK
Samenvatting: 
Bij een paard met erge zomereczeem en een voorgeschiedenis van corticosteroïdebehandeling voordeze aandoening, werd een welomschreven, cirkelvormig letsel met witte korstvorming opgemerkt.De geofiele schimmel Microsporum gypseum werd geïsoleerd uit het letsel, waarna een vier wekendurende topicale behandeling met enilconazole werd gestart. Twee maanden na de behandeling washet letsel volledig hersteld. Deze case-report laat vermoeden dat zomereczeem in combinatie metsystemische corticosteroïdebehandeling als risicofactor kan optreden voor een dermatofyteninfectie.Verder wordt het belang van een correcte staalname, isolatie en identificatie van de oorzakelijke kiembediscussieerd.
Volledige tekst: 
pp 139-142
Casuïstiek(en)

87 (3) pp 134

Titel: 
Succesvolle behandeling van een solitaire simpele renale cyste bij een hond
Auteur(s): 
R. VAN DYCK, C. FINA, E. BURESOVA, D. PAEPE, H. DE WILDE, S. DAMINET
Samenvatting: 
In deze casuïstiek wordt een hond beschreven die doorgestuurd werd naar de vakgroep Kleine Huisdieren van de Faculteit Diergeneeskunde (UGent) voor de behandeling en opvolging van een solitaire renale cyste. De cyste werd succesvol behandeld met echografisch begeleide drainage en percutane sclerotherapie. De initiële klachten van intermitterende lethargie verdwenen na de eerste behandeling. De hond werd gedurende vierentwintig maanden verder opgevolgd met renale echografie. Het uitzicht op echografie evolueerde van een ronde, anechogene, goed afgelijnde laesie tot een slecht afgelijnde, hyperechogene laesie.
Volledige tekst: 
pp 134-138
Casuïstiek(en)

87 (3) pp 127

Titel: 
Paratuberculose bij melk- en dwerggeiten: een onderschat probleem?
Auteur(s): 
A. TUERLINCKX, J. VICCA, P. DEPREZ, B. PARDON
Samenvatting: 
Paratuberculose is een chronische, intestinale aandoening bij geiten en andere herkauwers. Het doelvan dit overzichtsartikel is om de huidige kennis omtrent prevalentie, diagnostische mogelijkheden,preventie en mogelijke controlemaatregelen tegen paratuberculose bij melk- en dwerggeiten in Europasamen te vatten. De bedrijfsprevalentie van Mycobacterium avium subspecies paratuberculosis (MAP)is in de ons omringende landen zorgwekkend hoog, namelijk 71%, 63% en 86% in Duitsland, Frankrijken Nederland, respectievelijk. De prevalentie bij dwerggeiten is onbekend. Antistof ELISA, cultuuren PCR van mest zijn vlot beschikbaar om de diagnose te bevestigen. Een sterk suggestief letsel voorparatuberculose is de aanwezigheid van vergrote intestinale lymfeknopen op abdominale echografie.Om deze aandoening onder controle te krijgen, is een combinatie van “test and cull” en hygiënischemaatregelen sterk aangeraden. In tegenstelling tot bij rundvee is vaccineren mogelijk en zou het eenbijdrage kunnen leveren tot controleprogramma’s voor paratuberculose bij geiten. Vaccinantistoffenzijn niet meer detecteerbaar één jaar na vaccinatie, waardoor serologische monitoring mogelijk blijftop gevaccineerde bedrijven. De verontrustende prevalentiecijfers in aangrenzende landen tonen dedringende noodzaak van een prevalentiestudie op melkgeitenbedrijven in België aan.
Volledige tekst: 
pp 127-133
Overzichtsartikel(en)

87 (3) pp 115

Titel: 
Ascenderende placentitis bij de merrie
Auteur(s): 
J. GOVAERE, K. ROELS, C. VERVERS, M. VAN DE VELDE, V. DE LANGE, I. GERITS, M. HOOGEWIJS, A. VAN SOOM
Samenvatting: 
Een ascenderende infectie van de placenta wordt bij 3 tot 7% van de drachtige merries gezien. Hetis een veel voorkomende oorzaak van abortus, premature geboorte en zwak geboren veulens (Troedsson,2003; LeBlanc, 2010). Gezien de infectie opklimt vanuit de caudale geslachtstractus, zijn de eerstezichtbare en meest uitgesproken letsels te vinden ter hoogte van de caudale pool van het allantochorionwaar dit tegen de baarmoedermond aan ligt.De symptomen zijn niet altijd even duidelijk of worden pas heel laat in het ziekteproces opgemerkt.Dit maakt een tijdige diagnose en initiatie van therapie uitermate moeilijk. Experimentele modellen omplacentitis te bestuderen zijn moeilijk te managen en dubbel-blindexperimenten met controlegroepenzijn zeldzaam, waardoor het moeilijk is “evidence-based” advies te formuleren. In dit artikel wordtde diagnose, gebaseerd op de symptomatologie en het echografisch en endocrinologisch onderzoek,besproken en worden enkele therapeutische en prognostische aspecten benadrukt.
Volledige tekst: 
pp 115-126
Overzichtsartikel(en)