2015 - 84 (4)

Volume 84 (2015), nr. 4

84 (4) pg 232-234

Volledige tekst: 
pp 232-234
Vraag en antwoord

84 (4) pg 223-231

Titel: 
Tandheelkunde bij het paard in de 21e eeuw - Deel 1. Afwijkingen van het paardengebit
Auteur(s): 
E. POLLARIS, L. VLAMINCK
Samenvatting: 
Het preventief onderzoeken en behandelen van het paardengebit geraakt stilaan meeringeburgerd. Hoe meer men kijkt, hoe meer men bewust wordt van de hoge prevalentie aangebitspathologieën. Zowel de kennis, de diagnostiek als de behandelingsmogelijkheden van dezeproblemen zijn de laatste jaren sterk geëvolueerd. Dit eerste artikel in een reeks over de modernetandheelkunde bij het paard vertrekt vanuit het normale gebit om daarna stil te staan bij deklinische aspecten van de verschillende afwijkingen. In de volgende artikels zal ingegaan wordenop de diagnostische mogelijkheden, alsook de verschillende facetten van de behandeling vanuiteenlopende gebitsproblemen.
Volledige tekst: 
pp 223-231
Permanente vorming

84(4) pg 212-222

Titel: 
La relation entre l’homme et le chat dans les anciens Pays-Bas au moyen âge et à l’époque moderne – I. Le chat utile, diabolique et imaginaire
Auteur(s): 
E. AERTS
Samenvatting: 
RESUMELes rapports entre l’homme et le chat dans les anciens Pays-Bas au cours des siècles passéspeuvent être qualifiés de kaléidoscopiques, mais aussi contradictoires, problématiques et ambigus.Les hommes, surtout des intellectuels dans l’Église, ont bien vite apprécié les côtés utiles de leurrelation avec le chat, mais ont aussi, dès le XIIe siècle, commencé à diaboliser l’animal. Dans lesanciens Pays-Bas également, l’image du chat démonologique était largement répandue, maison n’y trouve aucune trace de procès de chats ou d’exécutions de chats à proprement parler.Au même moment s’est développée, tant dans la littérature que dans les arts plastiques, unereprésentation emblématique associant le chat à d’autres caractéristiques négatives comme laparesse, la vanité, l’arrogance et surtout la luxure.
Volledige tekst: 
pp 212-222
Uit het verleden

84 (4) pg 205-211

Titel: 
Eerste bevestigde geval van boviene besnoitiose in België bij een ingevoerde stier
Auteur(s): 
A. VANHOUDT, B. PARDON, P. DE SCHUTTER, L. BOSSELER, C. SARRE, J. VERCRUYSSE, P. DEPREZ
Samenvatting: 
SAMENVATTINGHet protozoön Besnoitia besnoiti is verantwoordelijk voor belangrijke economische verliezen in derundvee-industrie in Afrika, Azië en het Middellandse Zeegebied. Tijdens de voorbije decennia zijn erverscheidene meldingen gedaan van deze ziekte in Europa. In dit artikel wordt het eerste bevestigdegeval beschreven van besnoitiose in België bij een blonde d’aquitainestier geïmporteerd uit Zuid-Frankrijk. Daarnaast wordt de epidemiologie van besnoitiose beknopt toegelicht.
Volledige tekst: 
pp 205-211
Casuïstiek(en)

84 (4) pg 197-204

Titel: 
MRI-bevindingen en klinische uitkomst bij tien katten met traumatische spondylomyelopathie
Auteur(s): 
R. TAPIA-NIETO, G. B. CHERUBINI, S. JAKOVLJEVIC, A. CAINE
Samenvatting: 
SAMENVATTINGIn deze retrospectieve studie werden de laagveld-magnetic resonance imaging (laagveld-MRI)-bevindingenbeschreven bij tien katten met acute traumatische spondylomyelopathie en werden de meestbruikbare MRI-sequenties om dit in beeld te brengen, besproken. De uitgebreidheid van ruggenmerg-,spier- en bottrauma werd vergeleken met de klinische uitkomst, ie. klinisch herstel of euthanasie. Vande tien katten herstelden vijf dieren volledig (de ‘herstelgroep’). In deze herstelgroep werd er geenruggenmergletsel gevonden, of als er een letsel aanwezig was dan was de lengte hiervan minder dande lengte van een wervellichaam. In de groep met geëuthanaseerde dieren was de lengte van het ruggenmergletsellanger dan twee wervellichamen of er was transectie van het ruggenmerg zichtbaar. Demeest bruikbare sequenties waarop de afwijkingen van de wervelkolom het meest naar voren kwamen,waren STIR (wekedelentrauma) T2WSE (ruggenmergletsel) en T1WSE (bottrauma). Laagveld-MRI is een bruikbare techniek om trauma van de wervelkolom van de kat in beeld te brengen ende klinische uitkomst te voorspellen. De auteurs stellen voor dat het onderzoeksprotocol ten minsteT1WSE, T2WSE en STIR-sequenties omvat.
Volledige tekst: 
pp 197-204
Retrospectieve studie en casuïstiek

84 (4) 188-196

Titel: 
Klinische symptomen als merker van bacteriële isolatie uit de uterus van honden verdacht van pyometra
Auteur(s): 
A.M. KITSHOFF, B. VAN GOETHEM, F. BOYEN, O. TAS, I. POLIS, H. DE ROOSTER
Samenvatting: 
SAMENVATTINGIn deze studie werden vrouwelijke honden met klinische klachten verenigbaar met pyometraprospectief geëvalueerd. Het signalement, de klinische symptomen, laboratoriumresultaten en chirurgischebevindingen werden vergeleken tussen honden met en zonder bacteriële isolatie op basis vanaërobe technieken. Patiënten met een positieve bacteriële isolatie werden in de pyometragroep geklasseerd,terwijl patiënten met een negatieve bacteriële isolatie als honden met mucometra werdengegroepeerd. Honderdveertig honden (118 met pyometra en 22 met mucometra) voldeden aan de inclusiecriteria.De toediening van een antibioticum vooraleer door te verwijzen was geassocieerd met verlengdeklinische symptomen bij de patiënten van de pyometragroep (12 ± 2 dagen versus 7 ± 1 dagen; P =0,006). Bij de pyometrapatiënten werden klinische symptomen, zoals koorts, anorexia en ongemak bijabdominale palpatie vaker waargenomen dan bij de mucometrapatiënten. Het totale aantal leukocytenwas de enige parameter die significant verschilde (P=0,01). Hoewel er tussen de twee groepen geenverschil in kleur en consistentie van de baarmoedervloeistof werd opgemerkt, was de baarmoedervan de honden met pyometra zwaarder dan bij de honden met mucometra (851,80 ± 800,30 g versus263,50 ± 297,10 g). E. coli was de vaakst geïsoleerde bacterie (92/123).
Volledige tekst: 
pp 188-196
Prospectieve studie

84 (4) pg 175-187

Titel: 
Kenmerken van de voortplanting en de geassisteerde voortplanting bij de witte (Ceratotherium simum) en zwarte (Diceros bicornis) neushoorn
Auteur(s): 
C. VERVERS, M. VAN ZIJLL LANGHOUT, J. GOVAERE, A. VAN SOOM
Samenvatting: 
SAMENVATTINGDe populatie in het wild levende witte en zwarte neushoorns neemt drastisch af, hoofdzakelijkten gevolge van stroperij en het verlies van de natuurlijke habitat. Geassisteerde voorplanting kandienen om waardevolle bloedlijnen te behouden en om neushoorns te kweken met als doel de soortin stand te houden en eventueel zelfs terug in het wild te introduceren. Omdat neushoorns moeilijk tebenaderen en te onderzoeken zijn, is er nog relatief weinig bekend over de natuurlijke en kunstmatigevoortplanting. De neushoorn behoort tot de onevenhoevigen (Perissodactyla), waartoe ook het paarden de tapir behoren. Zodoende kan het paard wellicht het best als model dienen voor het bestuderen vande karakteristieken van de voortplanting en geassisteerde voortplantingstechnieken bij de neushoorn.In dit overzichtsartikel wordt de huidige stand van zaken weergegeven.
Volledige tekst: 
pp 175-187
Overzichtsartikel(en)