2015 - 84 (2)

Volume 84 (2015), nr. 2

84 (2) pg 119-123

Volledige tekst: 
pp 119-123
Vraag en antwoord

84 (2) pg 110-118

Titel: 
Is stamceltherapie voor orthopedische aandoeningen bij de hond reeds inzetbaar?
Auteur(s): 
E. DE BAKKER, M. DALLAGO, B. VAN RYSSEN, E. MEYER
Volledige tekst: 
pp 110-118
Permanente vorming

84 (2) pg 101-109

Titel: 
Aderlatingen en etterdrachten verdrijven het ‘kwaad’ uit het lichaam
Auteur(s): 
L. DEVRIESE, H.F.M. DE PORTE, P.E.J. BOLS
Samenvatting: 
Eeuwenlang was bloed aflaten via een snede in de aders (flebotomie, aderlating) ontzettendpopulair in de geneeskunde van mens en dier. Naast het meest gebruikelijke ‘slaan van bloed’in de halsader van paard en rund werd ook bloed afgelaten op diverse andere plaatsen, gaandevan het gehemelte tot de staart. Behalve veneus bloed werd soms ook arterieel bloed afgetapt.In de humane geneeskunde was ook het kunstmatig verwekken van lokale capillaire bloedingenpopulair. Dit gebeurde met behulp van Hirudo (echels, bloedzuigers) en met zogenaamde ‘laatkoppen’(vacuüm trekkende bokaaltjes op de huid). Het hoofddoel van al deze praktijken waszowel voor het volk als voor de artsen duidelijk: ziekteverwekkende stoffen (het ‘kwaad’) uithet lichaam laten ontsnappen. In de Hippocratisch-Galenische geneeskunde werd dit ingebed intheorieën over evenwicht (syncrasie) en onevenwicht (dyscrasie) van de verschillende lichaamsvochten(“humores”), waar mogelijk ook de verklaring lag voor de soms moeilijk toepasbare,lokale bloedafnamen dichtbij aangetaste lichaamsdelen.Een tweede, vooral in de diergeneeskunde ooit zeer belangrijke techniek bestond er in metbehulp van de zogenaamde etterdrachten of andere irriterende middelen kunstmatig lokale ontstekingenop te wekken. Hoewel de gelijkenis met aderlaten niet evident is, berust het geloof inde heilzame werking van deze ingreep op het zelfde hoofdprincipe: de ziekteverwekkende stof,het ‘kwaad’, moet uit het lichaam verdreven worden.
Volledige tekst: 
pp 101-109
Uit het verleden

84 (2) pg 094-100

Titel: 
Chirurgische correctie van pyelonefritis veroorzaakt door multiresistente Escherichia coli bij een melkkoe
Auteur(s): 
E. PUT, B. VALGAEREN, B. PARDON, J. DE LATTHAUWER, D. VALCKENIER, P. DEPREZ
Samenvatting: 
Een vier jaar oude rode holstein-friesiankoe werd aangeboden met koorts en een plotse, sterkedaling van de melkproductie. Het bloedonderzoek toonde een chronische infectie aan en na herhaaldeechografische onderzoeken kon de diagnose van pyelonefritis van de rechternier worden gesteld. Hetdier werd zonder effect met procaïne-benzylpenicilline, sulfadoxine-trimethoprim, oxytetracyclineen enrofloxacine behandeld. Aangezien de linkernier onaangetast was, kwam het dier in aanmerkingvoor een nefrectomie van de aangetaste rechternier. De verwijderde rechternier was opvallend grooten gevuld met etter. Hieruit werden kolonies Escherichia coli geïsoleerd die resistent bleken tegenaminopenicillinen, streptomycine, sulfonamiden en trimethoprim. De koe werd verder behandeld metamoxicilline en clavulaanzuur op basis van het antibiogram. Postoperatief ontstond een retroperitoneaalabces. Er werd een buisdrain geplaatst tijdens een tweede operatie om dagelijkse spoeling meteen chloorhexidineoplossing mogelijk te maken. Hierna bleef het dier koortsvrij en herstelde goed. Dekoe werd uit de kliniek ontslagen en was op het bedrijf in staat om een goede melkproductie te halen.In deze casus wordt aangetoond dat nefrectomie, mits een goede voorbereiding, een haalbare ingreepis voor de eerstelijnsdierenarts in geval van unilaterale pyelonefritis, met een acceptabele economischeprognose voor de landbouwer.
Volledige tekst: 
pp 094-100
Casuïstiek(en)

84 (2) pg 088-093

Titel: 
Ulnaire osteotomie als behandeling van een losse processus anconeus bij een jonge mastino napoletano
Auteur(s): 
A. PETIT, O. TRAVETTI, Y. SAMOY, P. VERLEYEN, B. VAN RYSSEN
Samenvatting: 
Een losse processus anconeus, onderdeel van het elleboogdysplasiecomplex, is een frequentvoorkomende orthopedische ontwikkelingsstoornis bij snelgroeiende jonge honden behorend totgrote en chondrodystrofe rassen. Proximale ulnaire osteotomie is een van de mogelijke behandelingsmethoden,op voorwaarde dat het dier nog niet volwassen is. Deze ingreep is gericht ophet herstellen van de lengteverhouding tussen radius en ulna, waardoor de opwaartse kracht,die de losse processus anconeus veroorzaakt, opgeheven wordt. Door de osteotomie is tevens eenkanteling van het olecranon mogelijk, waardoor de losse processus anconeus alsnog kan fusionerenen het manken verdwijnt. Wanneer een proximale ulnaire osteotomie succesvol uitgevoerdwordt, zonder bijkomende articulaire chirurgie, wordt er minder osteoartrose gevormd en is hetresultaat op lange termijn gunstiger. In dit artikel wordt de behandeling door middel van ulnotomiebij een jonge mastino napoletano besproken en worden de resultaten van de behandelingtoegelicht.
Volledige tekst: 
pp 088-093
Casuïstiek(en)

84 (2) pg 080-087

Titel: 
Analyse van equine BNP met een porciene BNP ELISA-test: een pilootstudie
Auteur(s): 
N. VAN DER VEKENS, A. DECLOEDT., D. DE CLERCQ, S. VEN, G. VAN LOON
Samenvatting: 
“Brain natriuretic peptide” (BNP) wordt gebruikt in de humane geneeskunde voor de diagnosevan congestief hartfalen. Vermits er geen BNP-test voor paarden beschikbaar is, werd BNP nog nooitbepaald bij paarden. Op basis van de 90% homologie tussen equine en porciene BNP, werd in de voorliggendestudie het plasma BNP-gehalte van gezonde paarden (groep 1; n=20), paarden met een hartaandoeningzonder (groep 2a; n=8) en met atriale dilatatie (n=8), ventriculaire dilatatie (n=1) of beide(n=1) (groep 2b; n=10) bepaald met een porciene BNP “enzyme-linked immunoassay” (ELISA). Erwerd geen significant verschil gevonden tussen de BNP-concentratie van groep 1 (77,79; 37,20-513,36pg/mL), groep 2a (52,02; 24,69-268,37 pg/mL) of 2b (94,73; 42,88-470,66 pg/mL). In deze pilootstudiewordt aangetoond dat deze porciene BNP ELISA-test geen accurate detectie van BNP bij paardentoelaat. Een specifieke equine BNP-test zou dus ontwikkeld moeten worden om de BNP-concentratiebij paarden te meten.
Volledige tekst: 
pp 080-087
Origine(e)l(e) artikel(en)

84 (2) pg 073-079

Titel: 
Vergelijkende erfelijke en pathogenische kenmerken van hypertrofische cardiomyopathie bij de kat en de mens
Auteur(s): 
M. LHOMME, R. DUCATELLE
Samenvatting: 
Hypertrofische cardiomyopathie (HCM) wordt gekenmerkt door een hypertrofisch, nietgedilateerdlinkerventrikel. Met een prevalentie van ongeveer 0,2% bij mensen en 15% bijkatten is dit één van de meest voorkomende hartafwijkingen. In het merendeel van de gevallenis de aandoening erfelijk bepaald, maar ze kan ook verworven zijn. De klinische symptomenzijn variabel. Genotypisch aangetaste individuen kunnen (ernstige) symptomen van hartfalenvertonen of zelfs abrupt sterven, maar ze kunnen ook gedurende heel het leven asymptomatischblijven.Er zijn bij de mens reeds meer dan 1400 polymorfismen gedetecteerd in dertien genendie coderen voor sarcomeereiwitten in het hart. Een deel van deze hebben een invloed ophet aangemaakte eiwit en zijn, samen met modificerende genen en omgevingsfactoren,verantwoordelijk voor de ontwikkeling van hypertrofische cardiomyopathie. Bij de kat werdentot op heden slechts drie mutaties geïdentificeerd in een gen dat codeert voor één sarcomeereiwit.Voor deze drie mutaties bestaan reeds commerciële diagnostische testen. Deze mutaties zijnslechts verantwoordelijk voor een kleine fractie van de gevallen van HCM bij de kat. Wil menpreventief ingrijpen, dan is het van belang om zo veel mogelijk oorzakelijke mutaties te kennen.Er zijn veel raakpunten tussen de feliene en humane vorm van hypertrofische cardiomyopathie.Zowel de manier van overerven (autosomaal) als de klinische verschijning en dehistopathologische veranderingen komen overeen tussen de verschillende species. Er is echternog te weinig bekend over de sarcomeereiwitten en hun mutaties om informatie te extrapolerenvan mens naar kat en vice versa.
Volledige tekst: 
pp 073-079
Overzichtsartikel(en)

84 (2) pg 063-072

Titel: 
Eigenschappen en toekomstperspectieven van mesenchymale stamcellen bij honden
Auteur(s): 
F. COMBES, E. DE BAKKER, C. DE SCHAUWER, E. MEYER
Samenvatting: 
Het therapeutisch gebruik van caniene mesenchymale stamcellen (cMSC) kent de laatste jareneen sterke toename binnen de diergeneeskunde. MSC zijn stromale cellen die in vitro multipotentestamceleigenschappen vertonen. Endogeen bezitten ze trofische, immunoregulerende,antimicrobiële en hematopoïese-ondersteunende functies. Exogeen toegediende MSC vertonenbovendien een opmerkelijk migrerend vermogen naar hypoxische en inflammatoire regio’s. Erzijn in stijgende mate indicaties dat MSC ook uit pericyten kunnen ontstaan. Zowel de verschillendeinvloeden die het micromilieu uitoefent op deze adulte stamcellen, als het gebruik vanniet-gestandaardiseerde methoden voor isolatie en expansie leiden tot heterogene celpopulaties.Bijkomend onderzoek is nodig om deze beloftevolle therapieën in de toekomst zonder voorbehoudtoegepast kunnen worden bij de hond.
Volledige tekst: 
pp 063-072
Overzichtsartikel(en)