2014 - 83 (5)

Volume 83 (2014), nr. 5

83(5) pg 268

Volledige tekst: 
pp 268-269
Vraag en antwoord

83(5) pg 263

Titel: 
Boviene sarcosporidiosis of eosinofiele myositis?
Auteur(s): 
L. VANGEEL, K. HOUF, P. GELDHOF, R. DUCATELLE, J. VERCRUYSSE, K. CHIERS
Samenvatting: 
Tijdens de post-mortemkeuring en het versnijden van een rund worden grijsgroene ovalespierletsels vaak als sarcosporidiosis bestempeld, terwijl de morfologische diagnose bovieneeosinofiele myositis is. Deze verwarring in terminologie kan niet alleen financiële implicatieshebben, maar leidt ook tot het invoeren van incorrecte gegevens in Europese databanken. Ditartikel vat de huidige kennis samen omtrent Sarcocystis en boviene eosinofiele myositis bij hetrund, als pleidooi voor een correct gebruik van de terminologie.
Volledige tekst: 
pp 263-267
Permanente vorming

83(5) pp 255

Titel: 
Progressieve botdestructie bij een hond die operatief werd behandeld voor otitis media: follow-up via klinisch onderzoek en computertomografie
Auteur(s): 
A. FURCAS, I. M. GIELEN, S. VANDENABEELE, A. VAN CAELENBERG, L. STESSENS, I. POLIS, H. DE ROOSTER.
Samenvatting: 
Een beagle van 5,5 jaar oud werd aangeboden omwille van klachten van abnormaal slikken eneen scheve kopstand die reeds twee weken aanwezig was. Inspectie van de keel werd uitgevoerd. Opotoscopisch onderzoek werd een intact maar bolstaand trommelvlies aangetroffen. Op de beelden vanhet computertomografisch (CT) onderzoek bleek de rechter bulla tympanica gevuld met materiaal meteen weke-delendensiteit, terwijl de ventrale bullawand deels lytisch was, evenals het pars petrosa vanhet os temporale. De bulla werd benaderd via ventrale bulla osteotomie, waarbij een steriel cholesterolgranuloom en een cholesteatoma werden gediagnosticeerd. De hond herstelde, maar acht maanden nade chirurgie trad opnieuw een scheve kopstand op. Een nieuwe CT-scan toonde uitbreiding van de lysevan de bullawand en toegenomen lyse van het pars petrosum van het os temporale aan. De eigenaarwenste geen nieuwe chirurgische interventie. Nog eens twee jaar later, werd de CT-scan herhaald.Ditmaal was er een duidelijke intracraniale uitbreiding van het letsel zichtbaar. Niettegenstaande deuitgebreidheid en de progressie van de letsels was de hond klinisch stabiel.
Volledige tekst: 
pp 255-262
Casuïstiek(en)

83(5) pg 250

Titel: 
Het effect van propofolanesthesie op echografische metingen van de bijnieren van gezonde katten
Auteur(s): 
A. COMBES, E. VANDERMEULEN, L. DUCHATEAU, K. PEREMANS, M. HESTA, J.H. SAUNDERS
Samenvatting: 
Hoewel real time-echografie mogelijk is bij wakkere katten, worden ze vaak met propofol onderanesthesie gebracht voor echografisch onderzoek in het geval ze moeilijk handelbaar zijn of alsperioperatieve onderzoeken nodig zijn. Propofol kan bij katten hypertensie veroorzaken en mogelijkvasodilatatie teweegbrengen, hetgeen leidt tot redistributie van het bloedvolume in abdominale organenen eventueel tot organomegalie. In de voorliggende studie werden echografische metingen van denieren van gezonde katten vergeleken voor en tijdens de intraveneuze toediening van propofol. Erwerd geen significant effect gevonden van propofol op de grootte van de bijnieren; de geobserveerdeverschillen waren klein en klinisch irrelevant. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het gebruik vanpropofol geen invloed heeft op de echografische diagnose van adrenomegalie.
Volledige tekst: 
pp 250-254
Origine(e)l(e) artikel(en)

83(5) pg 240

Titel: 
Zomereczeem bij Belgische warmbloedpaarden: prevalentie en risicofactoren
Auteur(s): 
L.M. PEETERS, S. JANSSENS, A. COUSSÉ, N. BUYS
Samenvatting: 
Zomereczeem is een allergische reactie op specifieke antigenen in het speeksel van Culicoides-muggenof andere insecten. In deze studie werden omgevingsfactoren geïdentificeerd die geassocieerd zijn met hetvoorkomen van zomereczeem bij Belgische warmbloedpaarden (BWP) in Vlaanderen (België). Daarvoorwerden met behulp van een enquête 3409 gegevens over zomereczeem verzameld tijdens sportwedstrijden,BWP-prijskampen en via persoonlijk contact met grote fokkers (stoeterijbezoeken en telefoongesprekken).De paarden werden ingedeeld in “zomereczeempositief” of -negatief op basis van de informatie die doorde eigenaars aangereikt werd. De gemiddelde prevalentie van zomereczeem bij BWP bedroeg 10% inVlaanderen. Zeventig procent van de zomerczeempositieve paarden werd behandeld met preventiemaatregelenom de symptomen te onderdrukken en 38% van de positieve paarden vertoonde geen symptomenop het moment dat de enquête werd afgenomen. Hierdoor was de gemiddelde prevalentie van merkbaresymptomen slechts 6,2%. De volgende risicofactoren voor het optreden van zomereczeem bij BWP werdengeïdentificeerd: leeftijd, de methode van datacollectie, de periode waarop de enquête werd afgenomen, detrainingsfrequentie en de vegetatie van de omliggende weiden. Daarenboven beïnvloedde het aantal paardenper eigenaar eveneens de (gerapporteerde) prevalentie van zomereczeem.
Volledige tekst: 
pp 240-249
Origine(e)l(e) artikel(en)

83(5) pg 234

Titel: 
Hypoplasie van de vena portae bij honden
Auteur(s): 
N. DEVRIENDT, M. OR, D. PAEPE, E. VANDERMEULEN, M. HESTA, H.E.V. DE COCK, H. DE ROOSTER
Samenvatting: 
Hypoplasie van de vena portae (PVH) is een aangeboren afwijking waarbij intrahepatische, microscopischeshunts aanwezig zijn, waardoor het bloed niet door de leversinusoïden vloeit. De klinischepresentatie en laboratoriumbevindingen vertonen sterke gelijkenissen met deze van patiënten met eenextrahepatische portosystemische shunt (EHPSS). De differentiatie dient te gebeuren op basis vanhet al dan niet aanwezig zijn van een macroscopische shunt bevestigd met medische beeldvormingstechnieken.In dit overzichtsartikel worden de belangrijke aspecten van PVH overlopen, inclusief deverschillen met EHPSSs. Verder wordt ingegaan op de uitdaging om beide aandoeningen te diagnosticerenbij honden die zowel PVH als een EHPSS hebben.
Volledige tekst: 
pp 234-239
Overzichtsartikel(en)

83(5) pg 225

Titel: 
Prevalentie van antimicrobiële resistentie bij pathogene en commensale Escherichia coli van voedselproducerende dieren in België
Auteur(s): 
I. CHANTZIARAS, J. DEWULF, F. BOYEN, B. CALLENS, P. BUTAYE
Samenvatting: 
In dit artikel worden gedetailleerde studies over antimicrobiële resistentie van commensale E. colibij varkens, runderen, pluimvee en vleeskalveren en pathogene E. coli bij varkens en runderenin België beschreven voor 2011. Bij commensale E. coli-isolaten van pluimvee en vleeskalverenwerd een hogere prevalentie van antimicrobiële resistentie vastgesteld dan bij isolaten van varkensen runderen. Vijftig procent van de E. coli-isolaten van vleeskuiken was resistent tegen ten minstevijf antimicrobiële middelen, terwijl 61% van de isolaten van runderen gevoelig was voor allegeteste antibiotica. Daarentegen vertoonden pathogene E. coli-isolaten van runderen een uitgebreidresistentieprofiel, met resistentie tegen tien of meer antimicrobiële middelen bij meer dan de helft vande isolaten. De resultaten zijn niet significant verschillend van de resultaten van eerder gepubliceerdestudies over commensale bacteriën bij varkens en vleeskuikens in België, hoewel er verschillendemethoden van bemonstering en gevoeligheidstesten werden gebruikt.
Volledige tekst: 
pp 225-233
Thema: antimicrobieel gebruik en resistentie bij voedselproducerende dieren

83(5) pg 215

Titel: 
Antibioticumgebruik bij varkens, vleeskuikens en vleeskalveren in België
Auteur(s): 
M. E. FILIPPITZI, B. CALLENS, B. PARDON, D. PERSOONS, J. DEWULF
Samenvatting: 
SAMENVATTINGHet voorkomen van resistentie tegen antimicrobiële middelen houdt tal van risico’s in. Bovendien iser een link tussen het voorkomen van resistentie tegen antimicrobiële middelen en het gebruik van dezemiddelen. Het doel van deze studie is de beschikbare data over het gebruik van antimicrobiële middelenin de Belgische varkens-, vleeskuikens- en vleeskalversector te vergelijken. Om de beschikbare datavan drie peer-reviewed, wetenschappelijke artikelen te kunnen vergelijken, werd het gebruik uitgedruktin behandelingsincidenties (BI), gedefinieerd als het dagelijks aantal behandelde dieren per 1000dieren met 1 ‘defined’ (DDDA) of ‘used daily dose animal’ (UDDA). Daarnaast werd getracht de dataover het gebruik op bedrijfsniveau te extrapoleren naar het gebruik op nationaal niveau op basis vande methodologie van de European Surveillance of Veterinary Antimicrobial Consumption (ESVAC).Zo werd een schatting beoogd van de totale hoeveelheid antimicrobiële middelen die gebruikt wordenin België per diersector. Voor de drie sectoren werd de hoogste behandelingsincidentie waargenomenin de vleeskalversector (TIDDDA=414, TIUDDA=379). Bij de schatting, gebaseerd op extrapolatie,werd echter verondersteld dat de grootste hoeveelheid antimicrobiële middelen toegediend werdenaan varkens (159.4 ton). De snelste daling in de totale hoeveelheid antimicrobiële middelen kan duswellicht bereikt worden door middel van acties in de varkenssector. Tijdens het collecteren van dedata om berekeningen en vergelijkingen voor deze studie mogelijk te maken, werd het duidelijk dater dringend nood is aan geharmoniseerde monitoringsprogramma’s.
Volledige tekst: 
pp 215-224
Thema: antimicrobieel gebruik en resistentie bij voedselproducerende dieren