2014 - 83 (3)

Volume 83 (2014), nr. 3

83 (3) 147-152

Volledige tekst: 
pp 147-152
Vraag en antwoord

83 (3) 143-146

Titel: 
Volksdiergeneeskunde samengebracht en verklaard door dierenarts Jaak Wouters (1966)
Auteur(s): 
J. Bouckaert
Samenvatting: 
Er wordt een overzicht gegeven van de volksdiergeneeskunde aan de hand van een boekjeover dit onderwerp door J. Wouters, in eigen beheer gepubliceerd in 1966 in Wetteren, waar deauteur werkzaam was als practicus. Het bevat een rijke schat aan gegevens over de manierenwaarop onze voorouders dierenziekten probeerden te behandelen of te voorkomen. Het gaatdaarbij om elementen uit het christelijk geloof, gemengd met volksgeloof, heidense rituelen enoverlevering. De talrijke natuurlijke behandelingen met planten gaan eveneens terug op heeloude kennis, onder andere te vinden in het bekende werk van de plantkundige Dodoens. De inhoudomvat tal van unieke gegevens door de auteur zelf verzameld in zijn praktijk en door zijnkennissenkring. Het werk is echter niet altijd logisch geordend en bevat dikwijls herhalingenbedoeld om de nadruk te leggen. De auteur volgt ook niet altijd de vooropgestelde indeling vande behandelde onderwerpen. Maar al bij al is het de moeite waard als een te bewaren en te raadplegentijdsdocument.Dit eerste deel bevat een korte ontleding van de inhoud en behandelt vooral de algemenegrondslagen van de volksdiergeneeskunde zoals die door Wouters naar voor gebracht worden.In een tweede deel worden de aandoeningen per diersoort nader bekeken.
Volledige tekst: 
pp 143-146
Uit het verleden

83 (3) 133-142

Titel: 
Pericardiale effusie bij de hond
Auteur(s): 
L. Vlerick, V. Bavegems, M. De Ridder, P. Smets, H. de Rooster
Samenvatting: 
   
Volledige tekst: 
pp 133-142
Permanente vorming

83 (3) 125-132

Titel: 
De invloed van romifidine en detomidine op de inductie en recovery bij paarden in combinatie met totale intraveneuze anesthesie
Auteur(s): 
V.J.F. Van Loon, T.J. van den Brink, J.P.A.M. Van Loon, C.J.W. Scheffer, H.J. Bergman
Samenvatting: 
In de voorliggende studie werd de kwaliteit van de inductie en de recovery vergeleken bij 146paarden na totale intraveneuze anesthesie met guaifenesine, ketamine en detomidine, ten behoeve vancomputertomografie (CT). Ze werden willekeurig ingedeeld, waarbij de ene groep romifidine (n=110)en de andere groep detomidine (n=36) als premedicatie kreeg. De anesthesie werd geïnduceerd meteen combinatie van ketamine/midazolam. De gemiddelde anesthesieduur van de CT was kort (gemiddeld+/- SD: 23,5 +/- 8,8 minuten). Er bleek geen significant verschil te zijn voor de inductiescore. Welbleken paarden gepremediceerd met romifidine een significant betere recoveryscore te hebben. 
Volledige tekst: 
pp 125-132
Origine(e)l(e) artikel(en)

83 (3) 119-124

Titel: 
Chronisch progressief lymfoedeem bij het Belgisch trekpaard in België: klinische fenotypering, prevalentie en analyse van risicofactoren
Auteur(s): 
K. De Keyser, S. Janssens, L.M. Peeters, F. Gasthuys, M. Oosterlinck, N. Buys
Samenvatting: 
Het Belgisch trekpaard is belast met chronisch progressief lymfoedeem (CPL), een bekende, ongeneeslijkeaandoening. Tot op heden bestaat er geen uniform diagnostisch protocol, waardoor eengoede schatting van de prevalentie onbestaande is. Het doel van dit artikel was een eenduidige klinischeonderzoeksmethode te ontwikkelen om de objectiviteit van de CPL-diagnose te verhogen en deprevalentie van CPL bij het Belgisch trekpaard na te gaan. Daarnaast werd aan de hand van statistischemodellen het verband onderzocht tussen bepaalde factoren, zoals de interactie leeftijd-geslacht, vachtkleuren seizoen, enerzijds en het optreden van klinische symptomen anderzijds. Deze studie toontaan dat de prevalentie van CPL hoog is. In de volledige steekproef, waarbij een groot aandeel van depaarden jonger was dan drie jaar, was 60,66% aangetast. In een subset van oudere dieren (≥ 3 jaar)was dat 85,86%. Bij sommige paarden werden reeds milde symptomen gezien vanaf één jaar (14%van de jaarlingen), maar duidelijke letsels kwamen doorgaans voor vanaf de leeftijd van drie jaar. Hetontwikkelde protocol kan de CPL-diagnose en toekomstige gegevensverzameling vergemakkelijken.In de voorliggende studie werden factoren die significant geassocieerd zijn met CPL, i. e. interactieleeftijd-geslacht, vachtkleur en seizoen, geïdentificeerd en gekwantificeerd. Daarmee is de basis gelegdvoor kwantitatief genetisch onderzoek met als ultiem doel CPL bij het Belgisch trekpaard te reduceren. 
Volledige tekst: 
pp 119-124
Origine(e)l(e) artikel(en)

83 (3) 113-118

Titel: 
Risicofactoren voor oorhematomen bij biggen
Auteur(s): 
J. Van den hof, J. Beek, K. Chiers, D. Maes
Samenvatting: 
In deze studie werd het voorkomen van oorhematomen bij gespeende biggen onderzocht enwerd nagegaan of het voorkomen gerelateerd was aan bepaalde risicofactoren. In totaal werdenvijf opeenvolgende groepen biggen (n=10.657) binnen een bedrijf onderzocht vanaf het spenen(drie weken) tot het einde van de biggenbatterij (tien weken). De gemiddelde incidentie per groepbedroeg 2,3%, variërend van 1,3% tot 2,9%. Bij bargen was de incidentie 2,1%, bij zeugen 2,5%(P > 0,05). De incidentie bij biggen van eersteworpszeugen bedroeg 0,92%, bij biggen van meerdereworpszeugenwas dit 2,45% (P < 0,001). De meeste nieuwe gevallen traden vier à vijf wekenna het spenen op. Het risico op het ontstaan van een oorhematoom was ruim tweemaal groterlangs de zijde waar een oormerk aanwezig was (RR = 2,28 [1,74 – 2,98]). Verder onderzoek, bijvoorkeur op meerdere bedrijven, is wenselijk om de resultaten te bevestigen en/of te verklarenen om de controlemaatregelen te optimaliseren.  
Volledige tekst: 
pp 113-118
Origine(e)l(e) artikel(en)

83 (3) 107-112

Titel: 
Diagnose van zenuwstelsellymfoom met aantasting van de nervus ischiadicus met behulp van computertomografie en echogeleide dunnenaaldaspiratie bij twee katten
Auteur(s): 
G. Gory, J. Couturier, E. Cauvin, C. Fournel – Fleury, L. Couturier, D.N. Rault
Samenvatting: 
Twee katten werden aangeboden met een recente voorgeschiedenis van problemen met stappenen springen. Neurologisch onderzoek toonde in beide gevallen een lumbosacraal ruggenmergletsel ofnervus ischiadicusletsel aan, met een bijkomend cervicothoracaal-spinaal letsel in het tweede geval.De differentiaaldiagnose bestond uit neoplasie, ontsteking/infectie (neuritis, meningomyelitis, discospondylitis)en compressieve aandoeningen, zoals discus hernia. In het eerste geval werd met behulpvan computertomografie (CT) een verdikte nervus ischiadicus aangetoond vanaf het foramen intervertebraleL7-S1 tot aan het distale derde deel van de femur door verhoogde contrastopname. In hettweede geval toonde CT ook een verdikte nervus femoralis en een extradurale massa aan die een mildecompressie veroorzaakte van het ruggenmerg ter hoogte van T1-2 en T3-4. Met behulp van echografiekon een fijnenaaldaspiraat genomen worden van de aangetaste nervus ischiadicus. Cytologisch onderzoeksuggereerde een traag evoluerend en kleincellig lymfoom in het eerste geval en bevestigde in hettweede geval de diagnose van een hooggradig lymfoom. Beide lymfomen behoren tot het subtype vanhet grootcellige granulaire lymfoom.
Volledige tekst: 
pp 107-112
Casuïstiek(en)